Home

Centrale Raad van Beroep, 24-08-2005, AU1990, 02/5378 WAZ + 03/6127 WAZ

Centrale Raad van Beroep, 24-08-2005, AU1990, 02/5378 WAZ + 03/6127 WAZ

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
24 augustus 2005
Datum publicatie
5 september 2005
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2005:AU1990
Zaaknummer
02/5378 WAZ + 03/6127 WAZ

Inhoudsindicatie

Herziening WAZ-uitkering. Is terecht besloten dat betrokkene niet voor verhoging van haar uitkering in aanmerking komt, omdat de medische beperkingen niet zijn toegenomen?

Uitspraak

02/5378 WAZ + 03/6127 WAZ

U I T S P R A A K

in de gedingen tussen:

[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.

I. ONTSTAAN EN LOOP VAN DE GEDINGEN

Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in deze gedingen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.

Bij besluit van 30 november 1999 heeft gedaagde met ingang van 1 januari 2000 de ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (Waz) aan appellante verleende uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, herzien en nader vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.

Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is door gedaagde bij besluit van 17 januari 2000 (besluit I) ongegrond verklaard.

De rechtbank ’s-Hertogenbosch heeft het beroep tegen besluit I bij uitspraak van 19 september 2002 (reg. nr. AWB 00/1639 WAZ) ongegrond verklaard.

Bij besluit van 13 februari 2002 heeft gedaagde afwijzend beslist op het verzoek van 4 mei 2001 van appellante haar uitkering ingevolge de Waz te verhogen.

Het bezwaar tegen dit besluit is door gedaagde bij besluit van 4 juli 2002 (besluit II) ongegrond verklaard.

Het tegen besluit II ingestelde beroep is door de rechtbank ’s-Hertogenbosch bij uitspraak van 20 november 2003 (reg.nr.: AWB 02/1975 WAZ) ongegrond verklaard.

Namens appellante heeft I.M.H. Merks-Metz, werkzaam bij Merks Advies in Sociale Verzekering, tegen beide uitspraken op bij beroepschrift (met bijlagen) aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld.

Gedaagde heeft bij schrijven van 9 december 2002 in het geding met betrekking tot besluit I van verweer gediend, waarop appellante bij brief van 17 december 2002 heeft gereageerd.

Gedaagde heeft bij brief van 14 januari 2003 nog een arbeidskundig rapport van

23 december 2002 ingezonden.

In het geding met betrekking tot besluit II heeft gedaagde bij schrijven van

23 januari 2004 van verweer gediend.

Bij brief van 2 december 2004 (met bijlagen) heeft appellante de beroepsgronden aangevuld, waarop gedaagde bij brief van 16 december 2004 (met bijlage) heeft gereageerd.

De gedingen zijn behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 22 december 2004, waar appellante in persoon is verschenen, bijgestaan door Merks-Metz, voornoemd, en

J. Strik. Gedaagde heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. M.J.J. Kunst, werkzaam bij het Uwv.

Omdat de Raad van oordeel was dat het onderzoek niet volledig was geweest, is dit heropend.

Door de Raad desverzocht heeft psychiater J.D.J. Tilanus te Eindhoven bij rapport van

27 mei 2005 van verslag en advies gediend.

De gedingen zijn voortgezet behandeld ter zitting van de Raad van 13 juli 2005, waar appellante in persoon is verschenen met bijstand van J. Strik, voornoemd, en waar gedaagde, met schriftelijke kennisgeving niet is verschenen.

II. MOTIVERING

Voor een uitvoerig overzicht van de voor deze gedingen van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar hetgeen daaromtrent in de aangevallen uitspraken is weergegeven.

In deze gedingen is de vraag aan de orde of bij besluit I terecht en op goede gronden de Waz-uitkering van appellante met ingang van 1 januari 2000 is herzien en nader vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35% en of bij besluit II terecht en op goede gronden het standpunt is ingenomen dat appellante niet voor verhoging van haar uitkering in aanmerking komt, omdat per 4 mei 2001 haar medische beperkingen niet zijn toegenomen.

De Raad beantwoordt deze vraag in haar beide onderdelen bevestigend. Hij kent in beide gedingen doorslaggevende betekenis toe aan het op zijn verzoek door de deskundige Tilanus uitgebrachte rapport van 27 mei 2005. Deze is tot de conclusie gekomen dat hij zich kan verenigen met de door de verzekeringsartsen vastgestelde belastbaarheid van appellante op de hier aan de orde zijnde data en dat vanuit zijn vakgebied geen beperkingen bij appellante kunnen worden gesteld die haar verhinderen de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies te vervullen. De Raad neemt hierbij tevens in aanmerking het op verzoek van de rechtbank door de orthopedisch chirurg J.J.J. van der List op 26 maart 2001 uitgebrachte rapport. Deze deskundige was eveneens van oordeel dat appellante de haar voorgehouden functies die aan besluit I ten grondslag liggen, kan vervullen. Nu in het kader van besluit II de verzekeringsarts, na ontvangst van inlichtingen uit de behandelende sector, geen toename van de medische beperkingen bij appellante aanwezig heeft geacht en de deskundige Tilanus deze conclusie blijkens zijn rapport onderschrijft, kon gedaagde krachtens vaste jurisprudentie van de Raad een arbeidskundig onderzoek achterwege laten.

Uit het vorenstaande vloeit voort dat de aangevallen uitspraken, waarbij de bestreden besluiten in stand zijn gelaten, voor bevestiging in aanmerking komen.

De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraken.

Aldus gegeven door mr. J. Janssen als voorzitter en mr. D.J. van der Vos en mr. G.J.H. Doornewaard als leden, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Meijer als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2005.

(get.) J. Janssen.

(get.) J.E. Meijer.

MR