Home

Centrale Raad van Beroep, 16-03-2007, BA1751, 04-6229 WAO + 05-6188 WAO

Centrale Raad van Beroep, 16-03-2007, BA1751, 04-6229 WAO + 05-6188 WAO

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
16 maart 2007
Datum publicatie
29 maart 2007
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2007:BA1751
Zaaknummer
04-6229 WAO + 05-6188 WAO

Inhoudsindicatie

WAO-schatting. Bij nader besluit verhoging WAO-uitkering. Vergoeding kosten rapport van arts van Instituut Psychsofia?

Uitspraak

04/6229 WAO + 05/6188 WAO

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[appellant] (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 8 oktober 2004, 04/190,

en

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 10 oktober 2005, 05/1562,

in de gedingen tussen:

appellant

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)

Datum uitspraak: 16 maart 2007

I. PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraken van 8 oktober 2004 en

10 oktober 2005.

Het Uwv heeft in beide gedingen een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 september 2006. Voor appellant is verschenen mr. W.C. de Jonge, advocaat te Vlaardingen. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. H. van Wijngaarden.

II. OVERWEGINGEN

Bij besluit van 6 februari 2003 heeft het Uwv aan appellant met ingang van

30 oktober 2002 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.

Bij besluit van 14 januari 2004 heeft het Uwv de bezwaren van appellant tegen het besluit van 6 februari 2003 ongegrond verklaard.

Hangende het beroep bij de rechtbank heeft het Uwv op 6 april 2004 een nader besluit genomen, waarbij het bezwaar tegen het besluit van 6 februari 2003 alsnog gegrond is verklaard en waarbij aan appellant per 30 oktober 2002 een uitkering ingevolge de WAO, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, is toegekend alsmede een vergoeding van € 644,- ter zake van in verband met de behandeling van het bezwaar verleende rechtsbijstand.

De rechtbank heeft het nadere besluit van 6 april 2004 niet meegenomen, aangezien het Uwv met dat besluit volledig aan appellant is tegemoetgekomen. De rechtbank heeft bij haar uitspraak van 8 oktober 2004 het beroep tegen het besluit van 14 januari 2004 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Zij heeft het Uwv voorts veroordeeld tot vergoeding van de wettelijke rente, het griffierecht en de in beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,-. De rechtbank heeft geen vergoeding voor in bezwaar gemaakte kosten toegekend. Zij heeft overwogen dat appellant weliswaar in de bezwaarfase heeft verzocht om vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten, maar dit niet heeft onderscheiden in verschillende kostenposten.

Bij brief van 11 november 2004 heeft de gemachtigde van appellant het Uwv verzocht een nader schadebesluit te nemen met betrekking tot de kosten welke zijn gemaakt in verband met het opvragen van medische inlichtingen bij de behandelende sector alsmede de kosten welke zijn gemaakt in verband met het inschakelen van haar medisch adviseur mevrouw Verhage van Instituut Psychosofia.

Bij besluit van 17 december 2004 heeft het Uwv onder toepassing van artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) beslist dat de kosten gemaakt in verband met het opvragen van inlichtingen bij de behandelende sector worden vergoed, maar de kosten gemaakt in verband met de rapporten van mevrouw Verhage niet.

Bij besluit van 24 maart 2005 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 17 december 2004 ongegrond verklaard.

Bij de uitspraak van 10 oktober 2005 heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 24 maart 2005 ongegrond verklaard.

Appellant is het niet eens met deze uitspraak. Hij meent dat de kosten van de rapporten van Instituut Psychosofia wel vergoed behoren te worden.

Met betrekking tot het hoger beroep tegen de uitspraak van 10 oktober 2005 overweegt de Raad het volgende.

Nu appellant in de bezwaarprocedure had verzocht om bij gegrondverklaring van zijn bezwaren in aanmerking te worden gebracht voor vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten en het Uwv bij de beslissing op bezwaar van 6 april 2004 slechts op een onderdeel van dit verzoek (de kosten van rechtsbijstand) had beslist, heeft het Uwv in het verzoek van de gemachtigde van appellant om een nader schadebesluit ten aanzien van de kosten te nemen terecht aanleiding gezien om tot toepassing van artikel 7:15 van de Awb over te gaan. Het ter zake genomen besluit van 17 december 2004 dient rechtens te worden aangemerkt als een besluit tot wijziging van het besluit op bezwaar van

6 april 2004. Het Uwv was bijgevolg niet bevoegd om te beslissen op het bezwaar tegen het besluit van 17 december 2004. De rechtbank had het besluit van 24 maart 2005 dan ook wegens onbevoegdheid moeten vernietigen. De Raad zal daartoe, onder vernietiging van de uitspraak van 10 oktober 2005, alsnog overgaan. Appellant komt in aanmerking voor vergoeding van het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht en voor vergoeding van de in beroep en in hoger beroep gemaakte kosten ter zake van rechtsbijstand.

De rechtbank heeft in de procedure die is afgesloten met de uitspraak van

8 oktober 2004 – besloten het besluit van 6 april 2004 niet mee te nemen, omdat het Uwv met dat besluit volledig aan appellant is tegemoetgekomen.

De Raad volgt de rechtbank hierin niet ten volle. Bij het besluit van 6 april 2004 is weliswaar volledig aan het bezwaar tegemoetgekomen in die zin dat aan appellant alsnog (zij het op arbeidskundige gronden) een uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% is toegekend, maar op het punt van de in bezwaar gemaakte kosten is het Uwv niet ten volle aan appellant tegemoetgekomen. De rechtbank had het besluit van 6 april 2004 dan ook op de voet van artikel 6:19 van de Awb moeten meenemen. De Raad zal dit, onder vernietiging in zoverre van de aangevallen uitspraak van 8 oktober 2004, alsnog doen.

De Raad dient bijgevolg een oordeel te geven over het besluit van 6 april 2004, zoals dit is gewijzigd bij het besluit van 17 december 2004.

Dit besluit bevat twee onderdelen: de beslissing op het bezwaar en de beslissing over de kosten.

Voor zover het de beslissing op het bezwaar betreft, dient het beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard wegens het ontbreken van procesbelang, aangezien aan appellant alsnog (zij het op arbeidskundige gronden) uitkering op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% is toegekend.

Met betrekking tot de beslissing over de kosten is uitsluitend in geschil de weigering om de kosten gemaakt in verband met de rapporten van mevrouw Verhage te vergoeden. Dienaangaande overweegt de Raad het volgende.

De gemachtigde van appellante heeft onder aanvoering van haar uit tal van andere beroepszaken bekende argumenten getracht de Raad ervan te overtuigen dat het rapport van mevrouw Verhage met toepassing van artikel 7:15 van de Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht vergoed behoort te worden. Deze argumenten treffen geen doel. De Raad heeft in zijn uitspraak van 13 april 2005 (LJN AT4323) uitgebreid uiteengezet waarom de rapporten van mevrouw Verhage niet voor vergoeding in aanmerking komen. Duidelijker dan in die uitspraak kan de Raad het niet zeggen. Daarom volstaat de Raad thans met een verwijzing naar die uitspraak.

Uit het vorenstaande volgt dat het beroep, voor zover dit is gericht tegen de beslissing over de kosten vervat in het besluit van 6 april 2004, zoals dit is komen te luiden na het wijzigingsbesluit van 17 december 2004, alsnog ongegrond moet worden verklaard.

Appellant komt in dit geding in aanmerking voor vergoeding van het in hoger beroep betaalde griffierecht en voor vergoeding van de in hoger beroep gemaakte kosten ter zake van rechtsbijstand. De vergoeding van het in eerste aanleg betaalde griffierecht en van de in eerste aanleg verleende rechtsbijstand is reeds in het niet vernietigde deel van de uitspraak van 8 oktober 2004 neergelegd.

De totale vergoeding voor rechtsbijstand wordt door de Raad vastgesteld op € 1.610,-

(1 x beroepschrift en 1 x zitting in eerste aanleg en 2 x beroepschrift en 1 x zitting in hoger beroep).

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Vernietigt de uitspraak van 10 oktober 2005;

Vernietigt het besluit van 24 maart 2005;

Vernietigt de uitspraak van 8 oktober 2004, voor zover de rechtbank het nadere besluit van 6 april 2004 daarbij niet heeft meegenomen;

Verklaart het beroep tegen het besluit van 6 april 2004 niet-ontvankelijk voorzover dit beroep geacht moet worden gericht te zijn tegen de in dat besluit vervatte beslissing op bezwaar;

Verklaart het beroep tegen het besluit van 6 april 2004, zoals dit is komen te luiden na het wijzigingsbesluit van 17 december 2004, ongegrond voor zover dit beroep geacht moet worden gericht te zijn tegen de in dat besluit vervatte beslissing inzake de in bezwaar gemaakte kosten;

Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.610,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;

Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het door appellant betaalde griffierecht van in totaal € 235,- aan hem vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en

I.M.J. Hilhorst Hagen als leden. De beslissing is, in

tegenwoordigheid van M.C.T.M Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2007.

(get.) J.Janssen.

(get.) M.C.T.M. Sonderegger.

JL