Home

Centrale Raad van Beroep, 06-04-2007, BA2487, 05-2029 WAO

Centrale Raad van Beroep, 06-04-2007, BA2487, 05-2029 WAO

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
6 april 2007
Datum publicatie
11 april 2007
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2007:BA2487
Zaaknummer
05-2029 WAO

Inhoudsindicatie

WAO-schatting.

Uitspraak

05/2029 WAO

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[appellant] (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 28 februari 2005, 04/1249

(hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellant

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

(hierna: Uwv).

Datum uitspraak: 6 april 2007

I. PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. H.K. Jap-A-Joe, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Namens appellant zijn de gronden van het hoger beroep aangevuld en zijn nadere stukken ingezonden.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 februari 2007. Appellant is verschenen, bijgestaan door

mr. F.W. Verweij, kantoorgenoot van mr. Jap-A-Joe. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J. Kouveld.

II. OVERWEGINGEN

Bij besluit van 6 april 2004 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 24 december 2003 ongegrond verklaard. Bij laatstgenoemd besluit heeft het Uwv de uitkering van appellant ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van

80 tot 100%, met ingang van 20 februari 2004 ingetrokken.

Het bestreden besluit berust op het standpunt dat appellant weliswaar beperkingen ondervond bij het verrichten van arbeid, maar met inachtneming van die beperkingen geschikt was voor werkzaamheden verbonden aan de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies.

De rechtbank heeft in de in het dossier aanwezige medische gegevens voldoende aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat door het Uwv ten aanzien van appellant een juist medisch standpunt met betrekking tot het verrichten van arbeid is ingenomen.

De van de zijde van appellant in bezwaar en beroep, en thans wederom in hoger beroep, aangevoerde grieven betreffen de medische grondslag van het bestreden besluit. Appellant is de mening toegedaan dat de beperkingen die voortvloeien uit zijn psychische klachten onderschat zijn. Appellant heeft een rapport ingezonden van GGD-arts W. Wiersma van 28 januari 2005, die hem arbeidsongeschikt acht vanwege zijn psychische klachten. Appellant meent dat dit rapport aantoont dat hij eerst adequate medische behandeling voor zijn psychische klachten dient te ondergaan alvorens hij arbeidsgeschikt kan worden verklaard.

Evenals de rechtbank heeft de Raad in de in dit geding beschikbare medische en andere gegevens geen aanknopingspunten gevonden om te twijfelen aan de juistheid van het aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde medische oordeel. De Raad neemt hierbij in aanmerking dat de - overigens niet onderbouwde - verklaring van de GGD arts opgesteld is in verband met vrijstelling van sollicitatieplicht in het kader van een bijstandsuitkering, waarvoor andere beoordelingscriteria gelden dan voor een beoordeling van arbeids(on)geschiktheid in het kader van de WAO. Voorts ziet deze informatie niet op de situatie op de hier in geding zijnde datum 20 februari 2004.

Dit laatste geldt ook van de -summiere- verklaring van de GZ-psycholoog M. Oudenhoven dat appellant vanaf 6 juli 2005 poliklinisch wordt behandeld.

De Raad ziet te meer aanleiding het medisch oordeel van de (bezwaar)verzekeringsartsen voor zorgvuldig en juist te houden nu deze bij het vaststellen van appellants beperkingen voor arbeid hun oordeel mede gebaseerd hebben op de bevindingen van psychiater IJsselstein die op verzoek van het Uwv op 24 november 2003 een psychiatrische expertise heeft verricht.

Op grond van het bovenstaande moet worden vastgesteld dat appellants medische beperkingen niet zijn onderschat. Uitgaande van de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid bestaat evenmin grond om ervan uit te gaan dat de aan appellant voorgehouden functies voor hem in medisch opzicht niet geschikt zouden zijn.

De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemeen wet bestuursrecht.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus gegeven door J.W. Schuttel als voorzitter in tegenwoordigheid van T.R.H. van Roekel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 6 april 2007.

(get.) J.W. Schuttel.

(get.) T.R.H. van Roekel.