Home

Centrale Raad van Beroep, 25-09-2007, BB4385, 06-4382 WWB

Centrale Raad van Beroep, 25-09-2007, BB4385, 06-4382 WWB

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
25 september 2007
Datum publicatie
26 september 2007
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2007:BB4385
Zaaknummer
06-4382 WWB
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023] art. 8:75

Inhoudsindicatie

Intrekking bijstandsuitkering. Schending inlichtingenverplichting over genoten inkomsten uit arbeid.

Uitspraak

06/4382 WWB

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[Appellante],

tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 21 juni 2006, 05/2335 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellante

en

het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Alkmaar (hierna: College)

Datum uitspraak: 25 september 2007

I. PROCESVERLOOP

Namens appellante is hoger beroep ingesteld door mr. V.Y. Jokhan, advocaat te Alkmaar.

Namens het College is een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2007. Appellante en haar gemachtigde zijn, met kennisgeving, niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door S. Groothuis, werkzaam bij de gemeente Alkmaar.

II. OVERWEGINGEN

De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

Appellante ontving sedert 1 november 2004 een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande ouder met een toeslag van 10%. Bij besluit van 30 juni 2005 heeft het College de bijstand van appellante ingetrokken met ingang van 1 november 2004, omdat zij niet heeft voldaan aan de inlichtingenverplichting en het recht op bijstand als gevolg daarvan niet meer kan worden vastgesteld. Het College heeft daarbij in aanmerking genomen dat appellante niet heeft gereageerd op verzoeken van 18 mei 2005 en 2 juni 2005 om bewijsstukken in te leveren van haar inkomsten over het tijdvak 1 november 2004 tot en met 31 maart 2005. Bij besluit van 7 juli 2005 zijn de over de genoemde periode gemaakte kosten van bijstand van appellante teruggevorderd.

Deze besluiten zijn na bezwaar bij besluit van 23 augustus 2005 gehandhaafd, met dien verstande dat de begindatum van de intrekking is gewijzigd in 1 december 2004 en dat niet meer wordt teruggevorderd hetgeen bruto is betaald over de maand november 2004.

Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 23 augustus 2005 ongegrond verklaard.

Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd en alsnog de benodigde gegevens in het geding gebracht.

De Raad komt tot de volgende beoordeling.

Nu het College niet heeft aangegeven over welke periode de intrekking zich uitstrekt gaat de Raad er van uit dat de intrekking de periode van 1 december 2004 tot en met de datum van het primaire intrekkingsbesluit (30 juni 2005) bestrijkt.

Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het College zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellante de in artikel 17, eerste lid, van de Wet werk en bijstand neergelegde inlichtingenplicht heeft geschonden. Vaststaat immers dat appellante niet heeft voldaan aan de verzoeken van het College om binnen een bepaalde termijn de gevraagde gegevens met betrekking tot haar verdiensten over te leggen. Op grond van de stukken moet worden vastgesteld dat appellante heeft volstaan met het inzenden van een mutatieformulier gedateerd 15 juni 2005, waar was bijgevoegd een salarisstrook over de maand maart 2005 met betrekking tot het dienstverband dat zij met ingang van 18 maart 2005 was aangegaan.

Indien ondanks deze schending van de inlichtingenverplichting als hier bedoeld de omvang van het recht op bijstand in de loop van de (hoger) beroepsprocedure aan de hand van nader verkregen informatie alsnog kan worden vastgesteld, dient, zoals de Raad eerder overwoog op 7 maart 2006, LJN AV4017, daartoe te worden overgegaan en is er geen plaats meer voor het oordeel dat de bijstand moet worden ingetrokken op de grond dat als gevolg van de schending van de inlichtingenverplichting het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.

In hoger beroep zijn alsnog over de hier in geding zijnde periode alle afschriften overgelegd van salarisoverzichten en appellantes bankrekening, zodat, naar van de zijde van het College ook is erkend, inmiddels het recht op bijstand over die periode kan worden vastgesteld. Nu appellante voorts heeft erkend dat zij met ingang van 1 april 2005 vanwege haar verdiensten geen recht meer op bijstand heeft, gaat de Raad er van uit dat de intrekking van de bijstand over de periode na die datum niet meer in geschil is. Het vorenstaande leidt de Raad tot de conclusie dat de intrekking voor wat betreft de periode van 1 december 2004 tot 1 april 2005 niet op een deugdelijke motivering berust zodat het bestreden besluit in zoverre voor vernietiging in aanmerking komt.

Hieruit volgt dat aan de terugvordering de grondslag komt te ontvallen en het bestreden besluit ook in zoverre niet in stand kan blijven.

Gelet op het vorenstaande zal de Raad de aangevallen uitspraak vernietigen, het beroep gegrond verklaren en het besluit van 23 augustus 2005 wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vernietigen, behoudens voor zover dit ziet op de intrekking van de bijstand over de periode van 1 april 2005 tot en met 30 juni 2005. Het College zal een nieuw besluit op het bezwaar van appellante dienen te nemen, met inachtneming van hetgeen de Raad in deze uitspraak heeft overwogen.

De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling van het College in de proceskosten die appellante in beroep en in hoger beroep heeft gemaakt. Indien appellante aan de verzoeken van het College tijdig had voldaan en niet eerst kort voor de zitting in hoger beroep alle gevraagde gegevens zou hebben verstrekt, had dit meteen tot een juiste besluitvorming kunnen leiden. Het is dan ook aan appellante zelf te wijten dat zij procedures voor de rechtbank en de Raad heeft moeten voeren. Van kosten die appellante in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, zoals bedoeld in artikel 8:75, eerste lid, van de Awb, is dan ook geen sprake.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Vernietigt de aangevallen uitspraak;

Verklaart het beroep gegrond;

Vernietigt het besluit van 23 augustus 2005 voor zover dit betrekking heeft op de intrekking over de periode van 1 december 2004 tot 1 april 2005 en op de terugvordering;

Bepaalt dat het College een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;

Bepaalt dat de gemeente Alkmaar het door appellante in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 142,-- vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en K. Zeilemaker en C. van Viegen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier, uitgesproken in het openbaar op 25 september 2007.

(get.) R.H.M. Roelofs.

(get.) W. Altenaar.

EK