Home

Centrale Raad van Beroep, 31-07-2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1367, 11-2125 AWBZ

Centrale Raad van Beroep, 31-07-2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1367, 11-2125 AWBZ

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
31 juli 2013
Datum publicatie
9 augustus 2013
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2013:1367
Zaaknummer
11-2125 AWBZ

Inhoudsindicatie

Eerste besluit (indicatiebesluit) is naar appellante haar oude adres gestuurd. Het tweede besluit is een vervolg op het indicatiebesluit. Agis heeft zich ter zitting ten onrechte op het standpunt gesteld dat een hoorzitting achterwege kon blijven omdat het bezwaar van appellante tegen het besluit kennelijk ongegrond was. Schending hoorplicht. Besluit wordt vernietigd, maar de rechtsgevolgen blijven in stand.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep

11/2125 AWBZ

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van

9 maart 2011, 10/1816 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (appellante)

Agis Zorgverzekeringen N.V. (Agis)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. C.W.A. van Dam hoger beroep ingesteld.

Agis heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juni 2013. Appellante is vertegenwoordigd door mr. Van Dam en J.C. de Blok. Namens Agis is D. Lake verschenen.

OVERWEGINGEN

1.

De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.

1.1. Agis heeft bij besluit van 16 augustus 2010 aan appellante meegedeeld dat zij niet in aanmerking komt voor een persoongebonden budget (pgb) omdat het subsidieplafond is bereikt en zorgkantoren vanaf 1 juli 2010 geen nieuwe pgb’s mogen verstrekken. In een brief van 16 augustus 2010 heeft Agis een nadere toelichting op dat besluit gegeven en appellante verschillende mogelijkheden gegeven waaronder de mogelijkheid van zorg in natura. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 16 augustus 2010 en zij heeft aangegeven dat zij geen zorg in natura wil en op de wachtlijst voor een pgb wil worden geplaatst.

1.2.

Agis heeft bij besluit van 17 september 2010 het bezwaar van appellante kennelijk ongegrond verklaard. Appellante heeft tegen dat besluit beroep ingesteld.

2.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat appellante op de zitting haar beroep heeft beperkt tot de vraag of haar situatie moet worden gebracht onder de uitzonderingssituatie waarin een pgb mag worden toegekend als voor 25 maart 2010 een indicatie bij het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) is aangevraagd en het indicatiebesluit na 6 mei 2010 is vastgesteld. Volgens de rechtbank doet deze uitzonderingssituatie zich niet voor omdat er weliswaar een eerdere aanvraag is geweest maar het beroep zich richt tegen besluitvorming die is gevolgd op een aanvraag van 16 april 2010.

3.1.

Appellante heeft in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank aangevoerd dat zij op 12 maart 2010 een aanvraag heeft ingediend bij CIZ. In een brief van CIZ van 11 juni 2010 wordt gerefereerd aan een aanvraag van 3 juni 2010, maar op die datum heeft appellante geen aanvraag ingediend. Het indicatiebesluit van CIZ van 30 juli 2010 is genomen naar aanleiding van de aanvraag van 12 maart 2010.

3.2.

Appellantes gemachtigde heeft ter zitting betoogd dat appellante door Agis ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld om naar aanleiding van haar bezwaarschrift te worden gehoord.

4. De Raad overweegt het volgende.

4.1.

In artikel 44, derde lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) is bepaald dat onze Minister jaarlijks voor een categorie van subsidies het subsidieplafond voor het komende jaar bekend kan maken. 4.2. In artikel 2.6.2, eerste lid, van de Regeling subsidies AWBZ (Rsa) is neergelegd dat aan de zorgkantoren op aanvraag per kalenderjaar een subsidie wordt verleend die is bestemd voor het met inachtneming van de artikelen 2.6.4 tot en met 2.6.13 van de Rsa verstrekken van netto persoonsgebonden budgetten. Het subsidieplafond voor de in het eerste lid bedoelde activiteiten is in artikel 2.6.2, tweede lid, van de Rsa voor het jaar 2010 gesteld op € 2.360.300.000,-. 4.3. Op grond van artikel 2.6.4, tweede lid, aanhef en onder d, van de Rsa weigert het zorgkantoor verlening van een pgb als binnen de maximale subsidie als bedoeld in artikel 2.6.2 geen ruimte voor verlening van een pgb aanwezig is. In het (met terugwerkende kracht) per 1 juli 2010 geldende zevende lid is bepaald dat het tweede lid, onderdeel d, niet van toepassing is als:a. de subsidieperiode waarvoor een persoonsgebonden budget wordt aangevraagd onmiddellijk aansluit op een eerdere subsidieperiode;b. de verzekerde wil verblijven in een wooninitiatief dat zonder het verlenen van het persoonsgebonden budget in zijn bestaan of voortbestaan wordt bedreigd en de zorg voor de overige in het initiatief verblijvende verzekerden daardoor in gevaar komt;c. de verzekerde een indicatie voor verblijf heeft en het zorgkantoor niet in de zorgverlening aan de verzekerde kan voorzien vanwege het beschikbare aanbod van de door het zorgkantoor gecontracteerde zorg als bedoeld in de artikelen 4 tot en met 8 en 14 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ;d. de subsidieperiode waarvoor een persoonsgebonden budget wordt aangevraagd aansluit op een periode waarin de verzekerde verbleef in een instelling als bedoeld in de AWBZ of de Zorgverzekeringswet en dit verblijf aansloot op een eerdere subsidieperiode;e. de verzekerde voor 25 maart 2010 een indicatie heeft aangevraagd en het indicatiebesluit waaruit blijkt dat hij is aangewezen op een of meer van de zorgvormen als bedoeld in artikel 2.6.1, onderdeel b of d, na 6 mei 2010 is vastgesteld;f. de verzekerde behoefte heeft aan palliatief-terminale zorg.

Hoorplicht

4.4.1.

Agis heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat een hoorzitting achterwege kon blijven omdat het bezwaar van appellante tegen het besluit van 16 augustus 2010 kennelijk ongegrond was.

4.4.2.

Van een kennelijk ongegrond bezwaar is in het algemeen sprake wanneer het om een gebonden besluit gaat en er geen verschil van mening is over de juistheid van het in het primaire besluit aangenomen feitencomplex. Relevant is in dit verband dat er twee elkaar opvolgende aanvragen voor een pgb door appellante zijn ingediend, waarvan de eerste, gedateerd op 12 maart 2010, een dag na het verstrijken van de vervaltermijn, op 25 maart 2010, door CIZ is ontvangen. Het besluit van 19 april 2010 tot afwijzing van deze eerste aanvraag is door CIZ naar een onjuist adres gestuurd waardoor appellante van dat besluit geen kennis heeft genomen. Onder deze omstandigheden mocht Agis er niet van uitgaan dat het aan het primaire besluit van 16 augustus 2010 ten grondslag liggende feitencomplex onomstreden was. In dit verband wijst de Raad erop dat - zoals hij al eerder heeft overwogen - de uitzonderingsmogelijkheden op de hoorplicht, gelet op het belang dat de wetgever blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) hecht aan het horen van een belanghebbende, restrictief dienen te worden geïnterpreteerd.

4.4.3.

Het voorgaande brengt mee dat de hoorplicht van artikel 7:2, eerste lid, van de Awb door Agis is geschonden en dat het besluit van 17 september 2010 niet in stand kan blijven. De rechtbank heeft dit niet onderkend. De Raad zal de aangevallen uitspraak dan ook vernietigen en, doende wat de rechtbank zou behoren te doen, het beroep van appellante tegen het besluit van 17 september 2010 gegrond verklaren en het besluit vernietigen.

4.5.

Appellante heeft naar het oordeel van de Raad haar standpunt in beroep en in hoger beroep voldoende naar voren gebracht. Gelet hierop en uit het oogpunt van finale geschilbeslechting zal de Raad beoordelen of, gelet op wat appellante in beroep en in hoger beroep heeft aangevoerd, de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand kunnen blijven.

4.6.1.

Appellantes gemachtigde heeft op de zitting gesteld dat Agis door appellante niet in de gelegenheid te stellen op haar bezwaarschrift te worden gehoord daarmee appellante de kans heeft ontnomen om te bespreken hoe zij de begeleiding door De Blok kon voortzetten. De gemachtigde van Agis heeft daarop geantwoord dat appellante verschillende keren schriftelijk is gewezen op de mogelijkheid om contact op te nemen met het bureau zorgtoewijzing. Dit bureau had samen met appellante de mogelijkheid van continuering van de begeleiding door De Blok kunnen bezien. Appellante heeft echter nooit contact opgenomen met het bureau.

4.6.2.

Ter zitting van de Raad heeft de gemachtigde van Agis naar voren gebracht dat Agis ten tijde in geding de mogelijkheid heeft onderzocht en in een aantal gevallen ook heeft aangeboden om in gevallen als dat van appellante, waarin een betrokkene de voorkeur had om de zorg door de eigen zorgaanbieder voort te zetten, maar deze zorgaanbieder niet was gecontracteerd door Agis, de gewenste zorg via onderaanneming als zorg in natura te leveren. De niet door Agis gecontracteerde zorgaanbieder zou dan worden gekoppeld aan een wel door Agis gecontracteerde zorgaanbieder. Appellante heeft gesteld dat als een hoorzitting was gehouden, deze mogelijkheid met haar had kunnen worden besproken.

4.6.3.

De Raad stelt vast dat geen sprake was van beleid of een vaste gedragslijn van Agis, maar van een nog in ontwikkeling zijnde praktijk. Van Agis had dan ook niet behoeven te worden verwacht dat zij appellante actief zou informeren over de mogelijkheid van onderaanneming als hiervoor geschetst. Onvoldoende is komen vast te staan dat deze mogelijkheid ook daadwerkelijk tijdens een hoorzitting aan de orde zou zijn gekomen. De schending van de hoorplicht leidt daarmee niet tot een ander rechtsgevolg.

Tijdigheid van de aanvraag

4.7.1.

Onder de gedingstukken bevinden zich twee besluiten van CIZ, namelijk van 19 april 2010 en van 30 juli 2010. In het eerste besluit heeft CIZ appellante niet in aanmerking gebracht voor zorg bij of krachtens de AWBZ. In dat besluit heeft CIZ te kennen gegeven dat appellante op 25 maart 2010 bij CIZ zorg heeft aangevraagd. Appellante heeft gesteld dat zij dat besluit nooit heeft ontvangen, omdat het is gestuurd naar een adres waar zij niet meer woonde. In het besluit van 30 juli 2010 heeft CIZ bij of krachtens de AWBZ begeleiding individueel, klasse 1, geïndiceerd. In dat besluit heeft CIZ te kennen gegeven dat appellante op 3 juni 2010 bij CIZ zorg heeft aangevraagd. Het is de Raad niet gebleken dat er meer besluiten door CIZ zijn genomen.

4.7.2.

Agis stelt zich op het standpunt dat haar besluit van 16 augustus 2010 een vervolg is op het indicatiebesluit van CIZ van 30 juli 2010, zodat een eventuele eerdere aanvraag niet van belang is. Wat hiervan ook zij, ook uit het eerdere besluit van 19 april 2010 van CIZ blijkt niet dat appellante voor 25 maart 2010 een aanvraag heeft ingediend. De door appellante geschreven data op de aanvragen zijn niet van belang omdat als datum van de aanvraag geldt de dag waarop CIZ de aanvraag ontvangt. Deze beroepsgrond treft dan ook geen doel.

5.

Alles bijeengenomen komt de Raad tot de conclusie dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 17 september 2010 in stand kunnen blijven.

6.

De Raad ziet aanleiding Agis te veroordelen in de proceskosten. Deze kosten worden begroot op € 644,- in beroep en € 644,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand, in totaal € 1.288,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

-

vernietigt de aangevallen uitspraak;

-

vernietigt het besluit van 17 september 2010;

-

bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven;

-

veroordeelt Agis in de proceskosten tot een bedrag van € 1.288,-;

-

bepaalt dat Agis aan appellante het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 153,- vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap als voorzitter en W.H. Bel en G. van Zeben-de Vries als leden, in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2013.

(getekend) A.J. Schaap

(getekend) S. Aaliouli