Home

Centrale Raad van Beroep, 22-01-2014, ECLI:NL:CRVB:2014:146, 12-5726 WAO

Centrale Raad van Beroep, 22-01-2014, ECLI:NL:CRVB:2014:146, 12-5726 WAO

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
22 januari 2014
Datum publicatie
30 januari 2014
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2014:146
Zaaknummer
12-5726 WAO

Inhoudsindicatie

Ingangsdatum heropening WAO-uitkering na detentie. De bepaling in artikel 47b, eerste lid, van de WAO betreft een gebonden bevoegdheid op de toepassing waarvan geen beleid gevoerd mag worden. Het beroep van appellant op artikel 3:4 van de Awb dan wel artikel 8 van het EVRM kan dan ook niet leiden tot een ander oordeel.

Uitspraak

12/5726 WAO

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van

7 september 2012, 12/1968 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

Datum uitspraak: 22 januari 2014

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. E. Yeniasci, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 november 2013. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant ontving sinds 2001 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100 %.

1.2. Het Uwv heeft bij besluit van 28 juli 2011 de WAO-uitkering met ingang van 1 augustus 2011 beëindigd op de grond dat appellant zich heeft onttrokken aan de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel. Bij besluit van 10 januari 2012 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 28 juli 2011 niet-ontvankelijk verklaard wegens niet verschoonbare overschrijding van de bezwaartermijn.

1.3. Bij besluit van 9 februari 2012 heeft het Uwv appellants WAO-uitkering met ingang van

4 februari 2012 heropend, omdat hij vanaf die datum niet meer gedetineerd was.

1.4. Bij besluit van 25 mei 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 9 februari 2012 ongegrond verklaard.

2.

De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

3.

Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, vormt goeddeels een herhaling van wat hij in bezwaar en beroep naar voren heeft gebracht. Appellant is van mening dat de betaling van de WAO-uitkering eerder dan 4 februari 2012 kon worden hervat. Appellant stelt zich op het standpunt dat hij is benadeeld en dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn belangen. Appellant beroept zich wederom op artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

4.

De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Ingevolge artikel 43, vijfde lid, van de WAO wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering ingetrokken, indien degene die recht heeft op arbeidsongeschiktheidsuitkering rechtens zijn vrijheid is ontnomen, vanaf de dag dat deze vrijheidsontneming één maand heeft geduurd.

4.2.

Ingevolge artikel 43, zesde lid, van de WAO wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering ingetrokken, indien degene die recht heeft op arbeidsongeschiktheidsuitkering zich onttrekt aan de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel.

4.3.

Artikel 47b, eerste lid, van de WAO bepaalt dat de persoon, wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van artikel 43, vijfde of zesde lid, is ingetrokken, vanaf de dag dat hij in vrijheid wordt gesteld, met inachtneming van de bepalingen van deze wet aanspraak heeft op heropening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, indien hij op die dag arbeidsongeschikt is.

4.4.

De Raad is met de rechtbank van oordeel dat het geschil zich beperkt tot de vraag of het Uwv de WAO-uitkering van appellant terecht en op juiste gronden met ingang van 4 februari 2012 heeft heropend.

4.5.

De Raad beantwoordt die vraag evenals de rechtbank bevestigend. Het Uwv heeft van appellant een officieel ontslagbewijs ontvangen van de instelling waar hij was gedetineerd. Daaruit blijkt dat appellant in de periode 6 oktober 2011 tot en met 3 februari 2012 in detentie heeft gezeten.

4.6.

Wat betreft appellants stelling dat de heropening van zijn WAO-uitkering eerder dan

4 februari 2012, de dag dat hij in vrijheid is gesteld, kon plaatsvinden, merkt de Raad op dat de bepaling in artikel 47b, eerste lid, van de WAO een gebonden bevoegdheid betreft op de toepassing waarvan geen beleid gevoerd mag worden. Het beroep van appellant op artikel 3:4 van de Awb dan wel artikel 8 van het EVRM kan dan ook niet leiden tot een ander oordeel.

4.7.

Het vorenstaande betekent dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5.

Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en J.J.T. van den Corput en

L.J.A. Damen als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2014.

(getekend) C.P.J. Goorden

(getekend) D.E.P.M. Bary

IvR