Home

Centrale Raad van Beroep, 05-08-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2696, 14/6058 WAO

Centrale Raad van Beroep, 05-08-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2696, 14/6058 WAO

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
5 augustus 2015
Datum publicatie
12 augustus 2015
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2015:2696
Zaaknummer
14/6058 WAO

Inhoudsindicatie

Ingangsdatum WAO-uitkering. Geen sprake van een bijzonder geval in die zin dat de uitkering op een eerder tijdstip zou moeten ingaan dan een jaar vóór de datum van ontvangst van de melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid.

Uitspraak

14/6058 WAO

Datum uitspraak: 5 augustus 2015

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van

25 september 2014, 14/2973 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. H.M.J. Offermans, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

De behandeling van het geding ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 juni 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. F.M.A. van der Loo, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. R. Spanjer.

OVERWEGINGEN

1.1.

Met ingang van 1 juni 1999 is appellant een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Deze uitkering is met ingang van 10 februari 2004 ingetrokken, omdat appellant minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht.

1.2.

Op 21 oktober 2010 heeft appellant verzocht om wederom in aanmerking te komen voor een WAO-uitkering omdat naar zijn mening zijn arbeidsongeschiktheid was toegenomen. Dit verzoek, dat bij het Uwv is ontvangen op 27 oktober 2010, is bij besluit van 16 mei 2011 afgewezen. Het tegen dat besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 21 oktober 2011 ongegrond verklaard.

2.1.

Nadat appellant tegen het besluit van 21 oktober 2011 beroep had ingesteld, heeft de rechtbank psychiater-zenuwarts H.H.J. Fennema als deskundige benoemd. Op

28 februari 2013 heeft deze deskundige rapport uitgebracht. Dit rapport is voor de rechtbank aanleiding geweest het beroep van appellant bij uitspraak van 10 januari 2014 gegrond te verklaren en het besluit van 21 oktober 2011 te vernietigen. Voorts is het Uwv opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van wat in de uitspraak is overwogen.

2.2.

Ter uitvoering van die uitspraak heeft het Uwv bij besluit van 3 april 2014 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen. Daarbij is het bezwaar van appellant tegen het besluit van

16 mei 2011 alsnog gegrond verklaard en is hem met ingang van 27 oktober 2009 een

WAO-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Het Uwv heeft geen aanleiding gezien deze uitkering op een eerder tijdstip in te laten gaan dan een jaar vóór de datum van ontvangst van de melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid, omdat er geen sprake was van een bijzonder geval als bedoeld in de tweede volzin van artikel 35, tweede lid, van de WAO.

3. In beroep heeft appellant gesteld dat hij zich niet kan verenigen met de vastgestelde ingangsdatum van de uitkering. Naar zijn mening is er wel sprake van een bijzonder geval in voormelde zin. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft hij verwezen naar het rapport van deskundige Fennema, waaruit blijkt dat er bij hem niet alleen sprake is van een posttraumatisch stresssyndroom maar ook van een chronische aanpassingsstoornis met kenmerken van emoties en gedrag en stemmingsinstabiliteit met uitgesproken trekken van een narcistisch persoonlijkheidsprofiel. Van patiënten met persoonlijkheidsstoornissen kan niet verwacht worden dat zij zelfinzicht en besef van hun ziekte hebben, zodat niet gesteld kan worden dat appellant redelijkerwijs de heropening van zijn WAO-uitkering eerder had kunnen aanvragen.

4. De rechtbank heeft geen bijzonder geval in de zin van artikel 35, tweede lid, van de WAO aanwezig geacht en heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.

5. In hoger beroep heeft appellant zijn beroepsgronden herhaald.

6. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

6.1.

Het Uwv heeft de ingangsdatum van de aan appellant toegekende uitkering vastgesteld op 27 oktober 2009, zijnde de datum gelegen één jaar voor de datum waarop de aanvraag van appellant door het Uwv is ontvangen. Deze ingangsdatum is geheel in overeenstemming met artikel 35, tweede lid, eerste volzin van de WAO. Met de rechtbank wordt appellant niet gevolgd in zijn betoog dat op grond van de onder 3 samengevat weergegeven omstandigheden sprake is van een bijzonder geval. Op grond van vaste rechtspraak van de Raad (onder meer ECLI:NL:CRVB:2015:1501) is slechts sprake van een bijzonder geval indien betrokkene voor wat betreft de verlate aanvraag redelijkerwijs niet in verzuim is geweest. Van het ontbreken van een dergelijk verzuim is hier geen sprake. Niet kan worden vastgesteld dat appellant het onderhavige verzoek niet eerder heeft kunnen indienen dan thans het geval is geweest. Het standpunt van appellant dat hij zijn verzoek niet eerder heeft kunnen indienen omdat hij zich aanvankelijk niet heeft gerealiseerd dat er bij hem sprake was van een persoonlijkheidsstoornis - pas na het rapport van deskundige Fennema is hem dat duidelijk geworden - volgt de Raad reeds niet omdat het verzoek is ingediend op een tijdstip waarop het rapport van Fennema nog niet tot stand was gekomen.

6.2.

Gelet op de overwegingen in 6.1 wordt geoordeeld dat het Uwv de ingangsdatum van de WAO-uitkering terecht heeft vastgesteld op 27 oktober 2009. Dit betekent dat de rechtbank het beroep van appellant terecht ongegrond heeft verklaard en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe als voorzitter en J.J.T. van den Corput en

D.S. de Vries als leden, in tegenwoordigheid van P. Uijtdewillegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2015.

(getekend) M. Greebe

(getekend) P. Uijtdewillegen