Home

Centrale Raad van Beroep, 17-02-2022, ECLI:NL:CRVB:2022:389, 20/3556 WIA

Centrale Raad van Beroep, 17-02-2022, ECLI:NL:CRVB:2022:389, 20/3556 WIA

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
17 februari 2022
Datum publicatie
3 maart 2022
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2022:389
Zaaknummer
20/3556 WIA

Inhoudsindicatie

Terecht geweigerd WIA-uitkering toe te kennen. Voldoende medische grondslag. Voldoende gemotiveerd dat de geselecteerde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn.

Uitspraak

Datum uitspraak: 17 februari 2022

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 8 oktober 2020, 20/652 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J. Yoshikawa, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 januari 2022. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.

Appellant heeft van 21 november 2001 tot 25 oktober 2005 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangen. Het Uwv heeft deze uitkering per 25 oktober 2005 beëindigd, omdat appellant vanaf die datum minder dan 15% arbeidsongeschikt was.

1.2.

Appellant heeft het Uwv op 2 augustus 2013 gemeld dat zijn gezondheidstoestand vanaf 13 december 2009 is verslechterd. Bij besluit van 12 juni 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 26 mei 2015, heeft het Uwv vastgesteld dat appellant geen recht heeft op een WAO-uitkering, omdat geen sprake is van toegenomen beperkingen voortkomend uit dezelfde ziekteoorzaak (art. 43a WAO). De rechtbank heeft bij uitspraak van 23 november 2015 (15/1972) het beroep ongegrond verklaard. De Raad heeft deze uitspraak bij uitspraak van 1 december 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4172, bevestigd.

1.3.

Appellant is laatstelijk, van 2 oktober 2010 tot 15 december 2010, werkzaam geweest in het Verenigd Koninkrijk als support worker voor 40 uur per week. Op 19 april 2018 heeft appellant middels een aanvraagformulier WIA - Laatst Buitenlands Verzekerden (LBV) een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ingediend. Op het aanvraagformulier heeft appellant vermeld dat hij vanaf 14 december 2010 wegens ziekte niet meer in staat was te werken. In het kader van de aanvraag heeft appellant op 24 april 2019 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een zogenoemde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 24 april 2019, geldig vanaf 20 april 2017. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Hij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 25,98%. Bij besluit van 5 juni 2019 heeft het Uwv geweigerd aan appellant met ingang van 21 april 2017 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij beslissing op bezwaar van 24 januari 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen een rapport en een FML van 7 november 2019 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een rapport van 20 januari 2020 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.

1.4.

In beroep heeft appellant een expertiserapport van medisch adviseur J.F.G.M. Thissen van 4 maart 2020 overgelegd. De medisch adviseur is van mening dat in verband met de diabetes mellitus type 2 van appellant een beperking ten aanzien van wisselende arbeidstijden moet worden aangenomen. Verder zijn te weinig beperkingen aangenomen in verband met de rug- en nekklachten van appellant. Appellant kan niet tot 90 graden vooroverbuigen en is beperkt in torderen. Ook lopen is verdergaand beperkt en klimmen en klauteren zal beperkt zijn, knielend of hurkend de grond bereiken zal ook moeilijk zijn. De statische belastbaarheid ten aanzien van zitten en staan is verdergaand beperkt. Ook geknield of gehurkt actief zijn en gebogen actief zijn is niet mogelijk evenals het hoofd in een bepaalde stand houden, aldus deze medisch adviseur.

1.5.

De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het ingebrachte expertiserapport geen aanleiding gezien voor het aannemen van meer beperkingen. De arts heeft dit gemotiveerd in een rapport van 24 april 2020. Werken in wisselende diensten buiten de nachten is niet bezwaarlijk bij diabetes. Verder is sprake van aspecifieke rug- en nekklachten zonder aangetoonde structurele afwijkingen. Het is niet aannemelijk dat lichte fysieke activiteiten, overeenkomstig de FML, leiden tot schade aan de gezondheid.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig geacht. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het Uwv de belastbaarheid van appellant op de datum in geding, 20 april 2017, onjuist heeft ingeschat. Het door appellant in beroep ingebrachte rapport van 4 maart 2020 van medisch adviseur Thissen maakt dit niet anders. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft kennis genomen van dit rapport en in haar aanvullend rapport van 24 april 2020 gemotiveerd opgetekend dat het rapport van Thissen geen aanleiding geeft om het ingenomen standpunt te wijzigen. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gezien om het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist te houden. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd dat de voor de schatting geselecteerde functies geschikt zijn voor appellant en zijn medische belastbaarheid niet overschrijden. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft hierover overleg gehad met de arbeidskundig analist op 17 januari 2020. De rechtbank heeft geen reden gezien om aan de conclusies van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep te twijfelen.

3.1.

Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat het onderzoek van de verzekeringsartsen onzorgvuldig is geweest. Ten onrechte is geen informatie bij behandelende sector opgevraagd. De medische beperkingen van appellant zijn onjuist vastgesteld in de FML en de geduide functies overstijgen de belastbaarheid van appellant. Appellant heeft hierbij opnieuw verwezen naar het expertiserapport van Thissen van 4 maart 2020. Appellant heeft verzocht om benoeming van een deskundige.

3.2.

Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.

4.2.

In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 21 april 2017 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht heeft geweigerd aan appellant een WIA-uitkering toe te kennen.

4.3.

De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep tegen de medische onderbouwing van het bestreden besluit heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak volledig en voldoende gemotiveerd besproken. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden geheel onderschreven zodat daarnaar wordt verwezen. Daaraan wordt nog toegevoegd dat appellant in hoger beroep geen nieuwe medische stukken heeft overgelegd die aanleiding geven voor twijfel aan het oordeel van de rechtbank. Voor het benoemen van een deskundige bestaat dan ook geen aanleiding.

4.4.

Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn.

4.5.

Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van R. van der Heide als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 februari 2022.

(getekend) H.G. Rottier

(getekend) R. van der Heide