Home

Centrale Raad van Beroep, 07-06-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1060, 22/2348 WIA

Centrale Raad van Beroep, 07-06-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1060, 22/2348 WIA

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
7 juni 2023
Datum publicatie
8 juni 2023
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2023:1060
Zaaknummer
22/2348 WIA

Inhoudsindicatie

Weigeren een IVA-uitkering toe te kennen. Het Uwv heeft voldoende gemotiveerd dat de volledige arbeidsongeschiktheid van appellant op 1 oktober 2020 niet ook duurzaam is. Juiste rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.

Uitspraak

22 2348 WIA

Datum uitspraak: 7 juni 2023

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 17 juni 2022, 21/5203 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M. El Idrissi, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 mei 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. El Idrissi, en Y. E-Rramdani als tolk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.I. Damsma.

OVERWEGINGEN

1.1.

Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als tuinbouwmedewerker voor gemiddeld 38,18 uur per week. Op 6 februari 2018 heeft appellant zich, terwijl hij een uitkering ontving op grond van de Werkloosheidswet, ziek gemeld met psychische klachten en rugklachten. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 6 november 2019 neergelegde beperkingen. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk, vervolgens drie functies geselecteerd en op basis daarvan de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 45,51%. Bij besluit van 15 november 2019 heeft het Uwv appellant met ingang van 26 januari 2020 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, omdat hij met ingang van die datum 45,51% arbeidsongeschikt is. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Bij besluit van 1 mei 2020 heeft het Uwv dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard in verband met een niet-verschoonbare termijnoverschrijding.

1.2.

Bij besluit van 21 juli 2020 heeft het Uwv de loongerelateerde WGA-uitkering met ingang van 1 oktober 2020 omgezet in een WGA-vervolguitkering, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 45 tot 55%. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.

1.2.1.

Naar aanleiding van dit bezwaar heeft alsnog een medische en arbeidskundige beoordeling plaatsgevonden. Appellant heeft op 10 februari 2021 het spreekuur van de verzekeringsarts bezocht. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de in een FML van 10 februari 2021 neergelegde beperkingen. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens vastgesteld dat er geen functies te selecteren zijn en dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant (dus) 100% bedraagt. Het Uwv heeft appellant bij brief van 18 februari 2021 op de hoogte gesteld van het feit dat medisch en arbeidskundig onderzoek heeft uitgewezen dat zijn mate van arbeidsongeschiktheid 100% bedraagt, en dat het voornemen bestaat hem per 1 oktober 2020 een WGA-loonaanvullingsuitkering toe te kennen. Appellant heeft op dit voornemen gereageerd en gesteld dat hij recht heeft op een IVA-uitkering.

1.2.2.

Een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant vervolgens gesproken tijdens een telefonische hoorzitting. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de informatie van 9 augustus 2020 (moet zijn: 9 augustus 2021) van de geneesheer-directeur van de Parnassia groep aanleiding gezien om in een FML van 24 augustus 2021 een aanvullende beperking op te nemen bij item 1.8.7 In een tweede FML van 24 augustus 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de (drie) medische beperkingen opgenomen die duurzaam zijn, namelijk de items 1.8.7, 2.8.1 en 2.12.5. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens op basis van de FML van 24 augustus 2021 waarin de duurzame beperkingen zijn opgenomen vier functies geselecteerd, de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 0% en geconstateerd dat geen sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid. Bij besluit van 20 september 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant gegrond verklaard, vastgesteld dat hij 100% arbeidsongeschikt is en hem per 1 oktober 2020 een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend. Het Uwv heeft daarbij het standpunt ingenomen dat geen recht bestaat op een IVA-uitkering, omdat appellant niet duurzaam arbeidsongeschikt is.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het aanvullend rapport van 29 april 2022 inzichtelijk heeft geconcludeerd dat appellant geen (nieuwe) objectieve (medische) gegevens heeft overgelegd op basis waarvan aanvullende dan wel zwaardere beperkingen ten aanzien van de door appellant aangevoerde items in de FML dienen te worden opgenomen. De rechtbank heeft in wat appellant heeft aangevoerd geen reden gezien om daaraan te twijfelen. Dat geldt volgens de rechtbank ook voor wat betreft de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten aanzien van de duurzaamheid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 24 augustus 2021 gemotiveerd uiteengezet dat ten aanzien van de rugklachten (en de daarmee samenhangende beperkingen ten aanzien van trillingsbelasting, dynamische handelingen en statische houdingen) er nog een redelijk tot goede kans op relevante verbetering bestaat. Ook voor wat betreft de psychische klachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd dat en waarom een redelijke tot goede kans op verbetering van de klachten aanwezig wordt geacht.

3.1.

In hoger beroep heeft appellant herhaald dat hij recht heeft op een IVA-uitkering. Appellant heeft gesteld dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen reden is om te twijfelen aan het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten aanzien van de duurzaamheid. Volgens appellant kan niet gesproken worden van een redelijke tot goede kans op verbetering, zodat zijn arbeidsbeperkingen duurzaam zijn. Appellant heeft er wat betreft zijn rugklachten op gewezen dat hij nog steeds naar de pijnpoli en de fysiotherapeut gaat, maar dat de behandelingen bij de pijnpoli slechts voor een tijdelijke oplossing zorgen en de behandeling door de fysiotherapeut nog niet voor een vooruitgang heeft gezorgd. Verder heeft appellant geen operatie ondergaan, omdat hem te kennen is gegeven dat een operatie niet zonder risico is en bovendien niet zeker is dat deze operatie tot succes zal leiden. Wat betreft de psychische klachten heeft appellant betoogd dat het onbegrijpelijk is dat sprake zou zijn van een redelijke tot goede kans op verbetering van zijn klachten. Hij heeft al meerdere malen gepoogd om sociaal en praktisch actiever te worden, maar dit heeft enkel tot een terugval geleid. Daarom kan van hem niet gevergd worden om weer een dergelijk traject te volgen.

3.2.

Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

4. De Raad oordeelt als volgt.

4.1.

Tussen partijen is niet in geschil dat appellant volledig arbeidsongeschikt is. Gelet op de door partijen ingenomen standpunten, ligt de vraag voor of de arbeidsongeschiktheid van appellant op de datum in geding, 1 oktober 2020, moet worden geacht volledig en duurzaam te zijn, zodat appellant op grond van artikel 47 van de Wet WIA recht heeft op een IVA- in plaats van een WGA-uitkering.

4.2.

Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.

4.3.

De Raad heeft in zijn uitspraak van 4 februari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896, geoordeeld dat de verzekeringsarts zich een oordeel dient te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA. Hierbij moet hij een inschatting maken van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de verzekerde. De inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar na het ontstaan van het recht op uitkering en in de periode daarna dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de individuele verzekerde aan de orde zijn, voor zover die feiten en omstandigheden betrekking hebben op de medische situatie van de verzekerde op de datum in geding. Indien die inschatting berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.

4.4.

Het standpunt van appellant in hoger beroep vormt een herhaling van wat hij in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de volledige arbeidsongeschiktheid van appellant op 1 oktober 2020 niet ook duurzaam is. De overwegingen die de rechtbank aan dit oordeel ten grondslag heeft gelegd worden geheel onderschreven. Met de rechtbank wordt dan ook geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapporten van 24 augustus 2021 en 29 april 2022 aan de hand van het Beoordelingskader duurzaamheid op inzichtelijke en navolgbare wijze heeft toegelicht dat wat betreft de (zowel de al langer bestaande als de per datum in geding verergerde) rugklachten en de psychische klachten nog behandelmogelijkheden zijn voor appellant en dat daardoor een meer dan geringe kans op verbetering van de functionele mogelijkheden bestaat. Daaraan wordt nog toegevoegd dat appellant in hoger beroep geen medische informatie heeft ingebracht die aanknopingspunten biedt voor een ander oordeel over de datum in geding 1 oktober 2020.

4.5.

Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het Uwv terecht heeft geweigerd om aan appellant met ingang van 1 oktober 2020 een IVA-uitkering toe te kennen. Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van L. Winters als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2023.

(getekend) E.W. Akkerman

(getekend) L. Winters