Home

Centrale Raad van Beroep, 24-04-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:771, 23/1965 WIA

Centrale Raad van Beroep, 24-04-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:771, 23/1965 WIA

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
24 april 2024
Datum publicatie
30 april 2024
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2024:771
Formele relaties
Zaaknummer
23/1965 WIA

Inhoudsindicatie

Weigering toekenning WIA-uitkering. Zorgvuldig medisch onderzoek. Juiste medische beperkingen vastgesteld. Appellant is volledig geschikt voor eigen werk.

Uitspraak

23/1965 WIA

Datum uitspraak: 24 april 2024

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 30 mei 2023, 22/3086 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv appellant per 9 juni 2021 terecht geschikt heeft geacht voor zijn eigen werk en daarom geen WIA-uitkering aan appellant heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. I. Oztas, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

De Raad heeft de zaak ter behandeling aan de orde gesteld op een zitting van 13 maart 2024, waar partijen – met bericht – niet zijn verschenen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.

Appellant heeft voor het laatst gewerkt in WSW-verband als productiemedewerker. Vanaf 26 november 2018 heeft appellant een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontvangen. Op 12 juni 2019 heeft hij zich ziekgemeld met psychische klachten. Nadat appellant een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De arts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een zogenoemde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 7 mei 2021. De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant met zijn beperkingen nog geschikt is voor zijn eigen werk. Het Uwv heeft overeenkomstig die conclusie bij besluit van 8 juli 2021 bepaald dat appellant geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet WIA.

1.2.

Bij beslissing op bezwaar van 9 juni 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapporten van de artsen van het Uwv blijkt dat zij op de hoogte waren van de klachten van appellant waaronder zijn problemen op het vlak van persoonlijk en sociaal functioneren en de lichamelijke klachten. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden. Ten aanzien van de knieën heeft de arts geen beperkingen vastgesteld en het beeldvormend onderzoek wijst ook niet op beperkingen. Weliswaar heeft de door appellant ingeschakelde verzekeringsarts J. Klijn in zijn rapport van 19 april 2022 geschreven dat er sprake kan zijn van retropatellaire chondropathie, maar op basis van dit enkele vermoeden kan niet worden aangenomen dat daarvan in het geval van appellant sprake is. Het is de rechtbank ook overigens niet gebleken dat in de FML van 7 mei 2021 de beperkingen van appellant zijn onderschat. Een arbeidsdeskundige van het Uwv heeft, rekening houdend met de FML, de maatgevende arbeid geschikt geacht voor appellant. De arbeidsdeskundige heeft met appellant en de werkgever gesproken over de belasting van de maatgevende arbeid en dit is beschreven in de rapportage van de arbeidsdeskundige van 8 juli 2021. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ziet geen aanleiding om de fysieke belasting belemmerend te achten voor de uitvoering van de maatgevende arbeid, omdat er geen beperkingen zijn aangenomen op die fysieke beoordelingspunten (dynamisch handelen en statische houdingen). Er is in de FML een beperking opgenomen voor het werken in de nacht en in onregelmatige diensten. Appellant stelt dat wisselende diensten deel uitmaakten van zijn werk, maar dit is volgens de arbeidsdeskundige niet gebruikelijk in WSW-arbeid. De werkgever heeft dit ook niet aangegeven en appellant heeft die stelling niet nader onderbouwd. In de rapporten van de arbeidsdeskundige van 8 juli 2021 en van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 7 juni 2022 is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen in de FML, appellant de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan zijn eigen werk. De rechtbank kan zich daarin vinden.

Het standpunt van appellant

3.1.

Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft aangevoerd dat de primaire arts van het Uwv op basis van de constateringen van verzekeringsarts Klijn, inhoudende dat er sprake kan zijn van retropatellaire chondropathie en dat er sprake is van drukpijn aan de knie, wel degelijk meer beperkingen had moeten aannemen. Het feit dat het beeldvormend onderzoek niet direct wijst op de hiervoor vermelde aandoening, wil niet zeggen dat het is uitgesloten. De primaire arts heeft volgens appellant tevens onvoldoende gemotiveerd waarom er geen beperkingen worden aangenomen op het gebied van
dynamisch- en statisch handelen. Er is dan ook sprake van een motiveringsgebrek. Voorts heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat het werk als productiemedewerker voor appellant geschikt is. Gelet op de hierboven vermelde knieklachten had appellant namelijk niet geschikt dienen te worden geacht voor het eigen werk.

Het standpunt van het Uwv

3.2.

Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

Conclusie en gevolgen

BESLISSING