Home

Gerechtshof Amsterdam, 20-12-1999, AA7816, 98/2322

Gerechtshof Amsterdam, 20-12-1999, AA7816, 98/2322

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
20 december 1999
Datum publicatie
4 juli 2001
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:1999:AA7816
Zaaknummer
98/2322

Inhoudsindicatie

Reclame-uitingen in de vorm van "POLITIE" boven de ingang van een politiebureau en een vlag met de aanduiding "POLITIE"zijn vrijgesteld van reclamebelasting als ten dienste van openbare ruimten getroffen voorzieningen waarmee een algemeen belang wordt gediend.

Uitspraak

98/2322

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Vierde Meervoudige Belastingkamer

UITSPRAAK

op het beroep van de politieregio Amsterdam-Amstelland te Amsterdam, belanghebbende,

tegen

een uitspraak van de Directeur van de Gemeentebelastingen Amsterdam, verweerder.

1. Loop van het geding

Van belanghebbende is ter griffie van het Hof een beroepschrift ontvangen op 20 mei 1998. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van verweerder, gedagtekend 9 april 1998, betreffende de aan belanghebbende opgelegde en op één aanslagbiljet verenigde aanslagen in de reclamebelasting voor het jaar 1997, opgelegd onder aanslagnummer 5.507.050.

De aanslagen belopen elk f 63 en zijn bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.

Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak en van de aanslagen.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.

Voor zoveel nodig met toestemming van de Voorzitter van de meervoudige belastingkamer hebben partijen conclusies van re- en dupliek ingediend.

Het beroepschrift is in behandeling genomen door de Tiende Enkelvoudige Belastingkamer van het Hof en daarna verwezen naar de Vierde Meervoudige Belastingkamer.

Ter zitting van 1 oktober 1999 zijn verschenen mr A als gemachtigde van belanghebbende, alsmede mr B namens verweerder.

De gemachtigde heeft een pleitnota overgelegd en voorgedragen en heeft ook twee foto’s overgelegd. Verweerder heeft ter zitting een zestal foto’s overgelegd met de aanduiding Bureau Koninginneweg alsmede drie fotokopieën van bladzijden uit het "Compendium gemeentelijke belastingen" en vijf fotokopieën van bladzijden uit de uitgave "Heffingen lokale overheden".

Partijen hebben over en weer van de overgelegde stukken kennis kunnen nemen en zij hebben zich daarover kunnen uitlaten. De genoemde stukken worden tot de gedingstukken gerekend.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

De aanslag onder specificatienummer 16033794 betreft een verlicht reclameobject met een lengte van één strekkende meter. De aanslag onder specificatienummer 16033800 betreft een onverlicht reclameobject met een lengte van twee strekkende meters. De objecten zijn aangebracht aan het gebouw aan de Koninginneweg 29-31 te Amsterdam, in welk gebouw een wijkteam van belanghebbende is ondergebracht. Het verlichte reclameobject heeft betrekking op de verlichte aanduiding "POLITIE’ boven de ingang van het gebouw en het onverlichte reclameobject heeft betrekking op de permanent aan het gebouw aangebrachte vlag met de aanduiding "Politie". Ter zitting is komen vast te staan dat de aanslagen geen betrekking hebben op het eveneens aan het gebouw aangebrachte vierhoekige bord met de aanduiding "POLITIE" en evenmin op het eveneens aan het gebouw aangebracht bord met de mededeling "POLITIE

Amsterdam - Amstelland

District 5

Wijkteam Koninginneweg

Koninginneweg 29 - 31".

3. Verordening

De aanslagen berusten op de Reclamebelastingverordening Amsterdam 1997 en de bij die verordening behorende tabel 1997, vastgesteld door de Gemeenteraad van Amsterdam bij besluit van 27 november 1996, nr. 713 en in het gemeenteblad opgenomen op 13 december 1996 (hierna: de verordening).

De verordening houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:

"Vrijstellingen

Art. 8

( . . . )

3. De belasting wordt niet geheven terzake van ten dienste van het wegverkeer of openbare ruimten getroffen voorzieningen, waaronder mede worden begrepen algemene bewegwijzeringen waarmee een algemeen belang wordt gediend.".

Ter zitting is tussen partijen komen vast te staan dat in deze tekst als gevolg van een drukfout of andere omissie achter het woord "bewegwijzeringen" ten onrecht geen komma is geplaatst.

4. Geschil

Tussen partijen is, zoals ter zitting is komen vast te staan, uitsluitend in geschil of de vrijstelling van artikel 8, derde lid, van de onder 3 genoemde verordening van toepassing is op de twee reclameobjecten.

5. Standpunten van partijen

Het Hof verwijst daarvoor naar de stukken van het geding. Ter zitting zijn daaraan geen nieuwe stellingen of verweren toegevoegd.

6. Beoordeling van het geschil

6.1. Het Hof is met partijen van oordeel dat het bepaalde in artikel 8, derde lid, van de verordening moet worden gelezen en geïnterpreteerd alsof achter het woord "bewegwijzeringen" in die bepaling een komma staat. Niet alleen is een zodanige lezing en interpretatie in overeenstemming met de overeenkomstige tekst in artikel 8, zesde lid, van de voorheen geldende Verordening Precario- en reclamebelasting 1990, maar ook brengt een zodanige interpretatie mede dat aan het in die bepaling voorkomende begrip "voorzieningen" de eis kan worden gesteld dat deze ten algemenen nutte zijn, hetgeen ongetwijfeld de bedoeling van de regelgever is geweest.

6.2. De vorenstaande lezing van het bepaalde in artikel 8, derde lid, van de verordening brengt mee dat de vrijstelling van toepassing is op:

ten dienste van het wegverkeer getroffen voorzieningen waarmee een algemeen belang wordt gediend,

ten dienste van openbare ruimten getroffen voorzieningen waarmee een algemeen belang wordt gediend, en

algemene bewegwijzeringen waarmee een algemeen belang wordt gediend.

6.3. Naar het oordeel van het Hof zijn de onderhavige reclame-objecten niet aan te merken als ten dienste van het wegverkeer getroffen voorzieningen, waarmee een algemeen belang wordt gediend. Evenmin kunnen zij worden aangemerkt als algemene bewegwijzeringen waarmee een algemeen belang wordt gediend, omdat de reclame-objecten zijn aangebracht aan het gebouw ter aanduiding van de zich in dat gebouw bevindende instantie en niet zijn geplaatst om de weg(en) naar dat gebouw aan te geven.

6.4. Voor de vraag of de reclame-objecten kunnen worden aangemerkt als ten dienste van openbare ruimten getroffen voorzieningen waarmee een algemeen belang wordt gediend is in de eerste plaats van belang welke betekenis in deze bepaling toekomt aan het begrip "openbare ruimten". Uit de samenhang in deze bepaling van de begrippen "wegverkeer" en "openbare ruimten" leidt het Hof af dat het laatste begrip het oog heeft op alle voor een ieder toegankelijke ruimten buiten gebouwen, welke niet dienstig zijn aan het wegverkeer. Om die openbare ruimten overeenkomstig hun aard en bestemming te kunnen laten functioneren kunnen en - in bepaalde gevallen - moeten voorzieningen worden getroffen. Tot de voorzieningen om in een stad de openbare ruimten te kunnen laten functioneren overeenkomstig hun aard en bestemming behoort naar het oordeel van het Hof ook een politiebureau, met inbegrip van de daarop aangebrachte aanduidingen waardoor dat politiebureau als zodanig herkenbaar is. Omdat voorts de reclame-objecten in casu geen particulier maar een algemeen belang dienen, moet worden geoordeeld dat de onderhavige reclame-objecten kunnen delen in de vrijstelling van artikel 8, derde lid, van de verordening.

6.5. Het vorenoverwogene leidt tot de slotsom dat het beroep gegrond is en dat de bestreden uitspraak en de opgelegde aanslagen moeten worden vernietigd.

7. Proceskosten

Het Hof vindt - nu daaromtrent niets is gesteld of gebleken - geen aanleiding tot een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.

8. Beslissing

Het Hof

verklaart het beroep gegrond,

vernietigt de bestreden uitspraak,

vernietigt de aanslagen, en

gelast verweerder aan belanghebbende het griffierecht van f 80 te vergoeden.

De uitspraak is vastgesteld op 20 december 1999 door mrs Holdert, Onnes en Kwantes, in tegenwoordigheid van mr Van der Laan als griffier. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken.

Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van deze uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

de naam en het adres van de indiener;

de dagtekening;

een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep is een griffierecht van ƒ 630 verschuldigd.

Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.