Home

Gerechtshof Amsterdam, 05-11-2002, AP5631, 00/1691

Gerechtshof Amsterdam, 05-11-2002, AP5631, 00/1691

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
5 november 2002
Datum publicatie
1 juli 2004
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2002:AP5631
Zaaknummer
00/1691

Inhoudsindicatie

Naar het oordeel van de Douanekamer zijn de onderwerpelijke bevestigingshaken onttrokken aan een douaneregime en heeft deze onttrekking zich in Nederland voorgedaan. Hieraan doet niet af belanghebbendes stelling dat de bevestigingshaken uiteindelijk wel naar Zwitserland zijn uitgevoerd, reeds omdat zij die stelling - wat daarvan overigens moge zijn - tegenover de betwisting door de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Douanekamer

UITSPRAAK

in de zaak nr. 00/1691 DK

de dato 5 november 2002

1. De procedure

1.1. Op 9 mei 2000 is bij de Belastingkamer van het Gerechtshof te Amsterdam een beroepschrift ingekomen van de heer A, ingediend namens de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid B B.V. , belanghebbende. Het beroepschrift is gericht tegen de uitspraak van het hoofd van het Douanedistrict Z (de inspecteur) van 31 maart 2000, kenmerk XXXX, waarbij het bezwaar van belanghebbende tegen de uitnodiging tot betaling van 15 februari 2000, kenmerk XXXX, ten bedrage van (onder meer) f 2.446,70 aan omzetbelasting werd afgewezen.

1.2. Ter zake van dit beroep heeft de secretaris van belanghebbende een griffierecht geheven van fl. 450,=. De inspecteur heeft het beroepschrift bij verweerschrift bestreden.

1.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft met gesloten deuren plaatsgevonden tijdens de zitting van de Douanekamer van het Gerechtshof te Amsterdam (hierna: de Douanekamer) op 3 oktober 2002. Aldaar is toen verschenen en gehoord namens de inspecteur de heer mr. C, verbonden aan het douanedistrict Y, met mandaat van het hoofd van het douanedistrict Z gemachtigd om namens deze op te treden, terwijl namens belanghebbende niemand is verschenen. Telefonisch heeft de heer A, voornoemd, op 3 oktober 2002 de griffier namens belanghebbende geïnformeerd dat de oproeping voor de mondelinge behandeling tijdig door belanghebbende is ontvangen, en dat belanghebbende ervan heeft afgezien ter zitting te verschijnen. De inspecteur heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en een exemplaar daarvan overgelegd aan de Douanekamer. De inspecteur heeft medegedeeld dat hij voorafgaand aan de zitting een exemplaar van zijn pleitnota aan belanghebbende heeft doen toekomen.

1.4. Op grond van de Wet van 14 september 2001 (Stb. 419) is met ingang van 1 januari 2002 de Douanekamer van het Gerechtshof te Amsterdam bevoegd ten aanzien van de in een uitnodiging tot betaling vervatte omzetbelasting.

2. De vaststaande feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling, stelt de Douanekamer als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.

2.1. Belanghebbende heeft op 24 juni 1999 aangifte gedaan voor het vervoer met toepassing van de regeling voor extern communautair douanevervoer per auto van 1 pallet met 75 kartons bevestigingshaken (hierna: de bevestigingshaken). Volgens de aangifte zouden de bevestigingshaken per auto worden vervoerd van Z naar Zwitserland met als kantoor van bestemming Basel (Zwitserland). Als land van verzending vermeldt de aangifte in vak 15: Singapore. In vak 33 van de aangifte is als goederencode 73182200 ingevuld, terwijl als bruto massa van de bevestigingshaken een gewicht van 1.397 kg. in vak 35 is vermeld.

2.2. Met dagtekening 24 juni 1999 hebben ambtenaren van de douane Z op deze aangifte onder nummer 1877009 een document T1 geldig gemaakt.

2.3. Bij aankomst van de vrachtwagen - waarin nog andere goederen met toepassing van de regeling extern communautair douanevervoer werden vervoerd - op het kantoor van bestemming, is gebleken dat de bevestigingshaken niet in de auto aanwezig waren. Het Zollamt Basel St. Jacob heeft op 28 juni 1999 op de achterzijde van het zogeheten terugzendingsexemplaar van het document T1 aangegeven dat 1 collo met een gewicht van 1.397 kg. “Schrauben” ontbrak.

2.4. In verband hiermede heeft de Douanepost Zuivering te Heerlen belanghebbende bij brief van 15 november 1999 een zogeheten kennisgeving niet-zuivering gezonden. Belanghebbende werd in de gelegenheid gesteld om binnen drie maanden na dagtekening alsnog het bewijs van regelmatigheid van het vervoer te leveren.

2.5. Naar aanleiding van de in 2.4 bedoelde kennisgeving heeft belanghebbende de volgende, tot de gedingstukken behorende, papieren overgelegd:

- een “Camionnageauftrag”, gedateerd 14 juni 1999 voor 1 pallet “Schrauben/Muttern” met een gewicht van 1.397 kg., afzender D te Singapore;

- een door de ontvanger van 1 collo ad 1.397 kg. Schrauben/Muttern opgestelde loslijst, gedateerd 7 juli 1999, waarop onder meer is vermeld: “T1 1842225 Rotterdam, Fehlte auf WA 33418 v. 06.07.1999/Somit is der Fall erledigt”;

- een niet-gewaarmerkte kopie van een “Einfuhrzollausweis” met datum 07.07.1999, waarop, voor zover hier van belang, het volgende is vermeld:

“Land: Japan;

Vermerke: Hi Tech Fasterner Manufacturer Sing;

1 plt Bossard Schrauben

Tarif-Nr. Eigenmasse Menge

GEBC SCH Zusatzmenge

7318 1592 1312. 500 1348 5

7318 1420 47.000 48 5”

2.6. Met dagtekening 15 februari 2000 is aan belanghebbende de onderhavige uitnodiging tot betaling uitgereikt. Op deze uitnodiging werd van belanghebbende een bedrag van fl. 2.446,70 aan omzetbelasting, een bedrag van 498,90 aan douanerecht, alsmede een verzuimboete van fl. 200,= geheven.

2.7. Bij uitspraak van 31 maart 2000 heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar afgewezen. Onder het kopje “Beroep” is in de uitspraak, voorzover hier van belang, het volgende opgenomen:

“Als u het niet eens bent met de beslissing op het bezwaarschrift, dan kunt u tegen deze uitspraak in beroep komen bij de rechter. In dat geval moet u binnen zes weken na de dag van dagtekening van de uitspraak een beroepschrift indienen.

Als uw bezwaren tegen de uitspraak betrekking hebben op de in de uitnodiging tot betaling begrepen douanerechten, dan moet u een beroepsschrift indienen bij de Tariefcommissie, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam, tel….

Als uw bezwaren tegen de uitspraak betrekking hebben op de in de uitnodiging tot betaling begrepen omzetbelasting en/of verzuimboete, dan moet u tevens een afzonderlijk beroepschrift indienen bij de Belastingkamer van het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam (020…).”.

2.8. Bij brief van 11 april 2000 heeft belanghebbende de Inspecteur medegedeeld “Wij gaan derhalve tegen Uw afwijzing in beroep, en verzoeken U ons mede te delen bij welke rechtbank dit beroep dient te worden aangetekend”. Bij brief van 19 april 2000 informeert de Inspecteur belanghebbende dat het “betreffende gerechtshof en het adres van de tariefcommissie” genoemd staan in de uitspraak onder het onderdeel beroep.

2.9. Belanghebbende heeft met dagtekening 8 mei 2000 vervolgens één beroepschrift ingediend bij de Belastingkamer van het Gerechtshof te Amsterdam, welk beroepschrift aldaar op 9 mei 2000 - dat wil zeggen binnen zes weken na 31 maart - is ingekomen. Op 10 januari 2001 heeft de Belastingkamer van het Gerechtshof te Amsterdam een kopie van het beroepschrift met de daarbij behorende bijlagen aan de Tariefcommissie gezonden met het verzoek de behandeling daarvan over te nemen.

2.10. Belanghebbende verklaart in haar beroepschrift omtrent de gang van zaken met betrekking tot de bevestigingshaken het volgende:

“De betreffende zending werd bij een eerste verlading door een misverstand vergeten (het douanedokument T-1 werd wèl afgeschreven en meegegeven), doch enkele dagen later –zonder dokument- alnog ter bestemming aangeleverd, vervolgens door middel van een MEERBEVINDING op een ander dokument aangetekend, en ten invoer aangegeven.”.

3. Het geschil

Tussen partijen is in geschil is het antwoord op de vraag of de inspecteur bij de onderhavige uitnodiging tot betaling terecht een bedrag van fl. 2.446,70 aan omzetbelasting van belanghebbende heeft geheven.

De oplegging van een verzuimboete van fl. 200,= is niet in geschil.

4. Het standpunt van belanghebbende

Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de goederen die zijn nageleverd de bevestigingshaken zijn die niet bij de douane in Zwitserland zijn aangebracht met het T-1 document 1877009 van 24 juni 1999, dat de bevestigingshaken mitsdien hun bestemming hebben bereikt en dat derhalve slechts sprake is van onreglementair vervoer, en niet van verlies, verduistering of onttrekking aan de T-1 status teneinde betaling van de wettelijk verplichte invoerrechten en omzetbelasting te ontduiken.

Belanghebbende is dan ook van mening dat geen heffing van omzetbelasting en douanerechten aan de orde is. Belanghebbende acht de oplegging van de verzuimboete wél terecht.

Belanghebbende concludeert, naar de Douanekamer begrijpt, tot gegrondverklaring van het beroep, tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de uitnodiging tot betaling met het daarop geheven bedrag aan omzetbelasting.

5. Het standpunt van de inspecteur

In zijn pleitnota stelt de inspecteur zich op het standpunt dat de bevestigingshaken in Nederland zijn ingevoerd in de zin van artikel 18, lid 1, aanhef en onderdeel c, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet). Naar de mening van de inspecteur moet aan het begrip “onttrekken” dat in de Wet wordt gehanteerd, dezelfde betekenis worden toegekend als aan het gelijkluidende begrip in Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (tekst 1999; hierna: CDW). Nu - naar het oordeel van de inspecteur - sprake is van onttrekking van de bevestigingshaken in de zin van artikel 203 van het CDW, en deze onttrekking zich naar zijn mening in Nederland heeft voorgedaan, komt de inspecteur tot de slotsom dat de bevestigingshaken in Nederland zijn ingevoerd in de zin van de Wet.

Subsidiair stelt de inspecteur zich op het standpunt dat op de voet van artikel 204 CDW een douaneschuld is ontstaan en dat het ontstaan van een zodanige douaneschuld evenzeer het belastbare feit “invoer” in de zin van artikel 18, lid 1, aanhef en onderdeel c, van de Wet met zich brengt en dat deze onttrekking geacht moet worden in Nederland plaats te hebben gevonden.

De inspecteur acht door de door belanghebbende overgelegde - niet-gewaarmerkte - bescheiden niet bewezen dat de ontbrekende bevestigingshaken op een later tijdstip alsnog naar Zwitserland zijn uitgevoerd.

De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

6. De rechtsoverwegingen

Vooraf en ambtshalve

6.1. Ten tijde van de indiening van het beroepschrift was het Gerechtshof te Amsterdam bevoegd te oordelen in geschillen betreffende uitnodigingen tot betaling van omzetbelasting, doch niet in geschillen betreffende de heffing van douanerechten. Voorzover belanghebbendes beroepschrift de heffing van omzetbelasting betrof, was het Gerechtshof te Amsterdam derhalve de bevoegde administratieve rechter.

6.2. Nu het beroepschrift bij het Gerechtshof te Amsterdam is ingekomen vóór het verstrijken van de beroepstermijn als bedoeld in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), is het beroep voor wat de bij de onderhavige uitnodiging tot betaling geheven omzetbelasting betreft tijdig ingediend. Voorzover het de omzetbelasting betreft is het beroep derhalve ontvankelijk.

Ter zake van het eigenlijke geschil

6.3. Krachtens artikel 18, lid 1, aanhef en onderdeel c, van de Wet wordt onder invoer van goederen verstaan het in Nederland beëindigen van, dan wel het in Nederland onttrekken van goederen aan een douaneregime. Naar volgt uit artikel 18, lid 2, van de Wet omvat het begrip “douaneregime” mede de regeling voor extern communautair douanevervoer, waarvan te dezen sprake is. Hieruit volgt dat voor de heffing van omzetbelasting sprake is van het belastbare feit invoer indien komt vast te staan dat de bevestigingshaken in Nederland aan de regeling extern communautair douanevervoer zijn onttrokken.

6.4. Niet in geschil is dat de bevestigingshaken onder de regeling extern communautair douanevervoer zijn gebracht. Nu niet is gebleken dat dit op een juridisch onjuist standpunt berust, zal de Douanekamer partijen hierin volgen.

6.5. De Douanekamer heeft geen reden te twijfelen aan belanghebbendes verklaring, als onder 2.10. weergegeven, dat door een misverstand is nagelaten de bevestigingshaken in de vrachtwagen te laden.

6.6. In zijn arrest van 11 juli 2002, nr. C-371/99 (Liberexim) heeft het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (hierna: Hof van Justitie) geoordeeld dat als onttrekking aan het douanetoezicht in de zin van artikel 7, lid 3, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting (hierna: Zesde richtlijn), moet worden aangemerkt elk handelen of nalaten dat tot gevolg heeft dat de bevoegde douaneautoriteit, al is het maar tijdelijk, geen toegang heeft tot onder het douanetoezicht staande goederen en de in de communautaire douanewetgeving voorziene controles niet kan uitvoeren, ongeacht of het handelen of nalaten is verricht met het oogmerk goederen aan het douanetoezicht te onttrekken. De onttrekking vindt plaats, aldus het Hof van Justitie, op het grondgebied van de lidstaat waar de eerste handeling wordt verricht die als onttrekking aan het douanetoezicht kan worden aangemerkt.

6.7. Het bepaalde in artikel 18, lid 1, aanhef en onderdeel c, van de Wet dient volgens het communautaire recht te worden uitgelegd conform het bepaalde in de Zesde richtlijn, meer in het bijzonder artikel 7, lid 3 daarvan.

6.8. Uit hetgeen onder 6.3. tot en met 6.7. hiervóór is overwogen, vloeit naar het oordeel van de Douanekamer voort dat de bevestigingshaken zijn onttrokken aan een douaneregime en dat deze onttrekking zich in Nederland heeft voorgedaan. Mitsdien zijn de bevestigingshaken in Nederland ingevoerd in de zin van artikel 18, lid 1, aanhef en onderdeel c, van de Wet.

6.9. Aan het onder 6.8. gegeven oordeel doet niet af belanghebbendes stelling dat de bevestigingshaken uiteindelijk wel naar Zwitserland zijn uitgevoerd, reeds omdat zij die stelling - wat daarvan overigens moge zijn - tegenover de betwisting door de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt.

6.10. Evenmin kan aan het onder 6.8. gegeven oordeel afdoen dat belanghebbende met haar handelen niet het oogmerk heeft gehad omzetbelasting te ontduiken, aangezien, naar het Hof van Justitie in het onder 6.6. aangehaalde arrest heeft geoordeeld, voor onttrekking van goederen aan het douanetoezicht niet het oogmerk daartoe behoeft te bestaan, maar enkel aan objectieve voorwaarden dient te zijn voldaan.

6.11. Gelet op al het vorenoverwogene is het gelijk aan de zijde van de inspecteur, zodat het beroep - voorzover het de omzetbelasting betreft - ongegrond dient te worden verklaard.

7. De proceskosten

De douanekamer acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.

8. De beslissing

De Douanekamer verklaart het beroep ongegrond voorzover het de omzetbelasting betreft.

Aldus gewezen op 5 november 2002 door mr. A Bijlsma, voorzitter, mr. M.E. van Hilten en mr. E.M. Vrouwenvelder, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.K. Grando, griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.

De griffier: De voorzitter:

Beroep in cassatie

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij dit beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a) de naam en het adres van de indiener;

b) de dagtekening;

c) de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.