Home

Gerechtshof Amsterdam, 11-05-2004, AP0120, 02/01133

Gerechtshof Amsterdam, 11-05-2004, AP0120, 02/01133

Inhoudsindicatie

Omzetcorrectie na compromis ter zitting verlaagd. Herberekening aanslagen. Percentage van boetes in stand gelaten; deze zijn passend en geboden.

Inspecteur heeft omzetbelasting in één naheffingsaanslag nageheven over het naheffingstijdvak 1 januari 1996 tot en met 31 december 1999. De boetebeschikking berust op art. 67f AWR. Boete-oplegging op grond van dit artikel is slechts mogelijk met ingang van 1 januari 1998. De boete over de correcties vóór 1998 moet vervallen.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Eerste Meervoudige Belastingkamer

UITSPRAAK

op het beroep van X te Z, belanghebbende,

tegen

twaalf uitspraken van het Hoofd van de Belastingdienst te P, de inspecteur.

1. Loop van het geding

1.1. Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift, gedagtekend 7 januari 2002, ontvangen op 11 januari 2002. Het beroep is gericht tegen de uitspraken van de inspecteur van 29 november 2001, betreffende de aan belanghebbende opgelegde

- navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1996;

- navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1997;

- aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1998;

- navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1999;

- naheffingsaanslag in de omzetbelasting voor het tijdvak 1 januari 1996 tot en met 31 december 1999;

- aanslag in de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen 1998; en

- navorderingsaanslag in de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen 1999,

alsmede betreffende de in verband met de desbetreffende aanslagen genomen kwijtscheldingsbesluiten met betrekking tot de in de navorderingsaanslagen begrepen verhogingen, de boetebeschikking die is genomen in verband met de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1998 en de boetebeschikking die is genomen in verband met de naheffingsaanslag in de omzetbelasting.

Het beroep is aangevuld bij brief met bijlagen, eveneens gedagtekend 7 januari 2002, en ter griffie ontvangen op 18 februari 2002.

Bij uitspraak van 30 oktober 2002 van de Dertiende Enkelvoudige Belastingkamer is het beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet-voldoen van griffierecht. Bij uitspraak van 20 november 2002 van de Elfde Enkelvoudige Belastingkamer is het verzet tegen voormelde uitspraak gegrond verklaard.

1.2.1. Voor het jaar 1996 was aan belanghebbende oorspronkelijk een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen van -/- ƒ 14.342. De met dagtekening 3 augustus 2001 opgelegde navorderingsaanslag is berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 106.760, zonder toepassing van een belastingvrije som. De nagevorderde belasting werd verhoogd met 100%, van welke verhoging 75% werd kwijtgescholden.

1.2.2. Voor het jaar 1997 was aan belanghebbende oorspronkelijk een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen van -/- ƒ 14.822. De met dagtekening 3 augustus 2001 opgelegde navorderingsaanslag is berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 95.180, zonder toepassing van een belastingvrije som. De nagevorderde belasting werd verhoogd met 100%, van welke verhoging 75% werd kwijtgescholden.

1.2.3. De met dagtekening 16 augustus 2001 aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1998 is berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 113.274. In verband met die aanslag werd tevens een boetebeschikking genomen ter zake van te late indiening van het aangiftebiljet voor het jaar 1998. De opgelegde boete bedraagt ƒ 1.250.

1.2.4. Voor het jaar 1999 was aan belanghebbende oorspronkelijk een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd berekend naar een ambtshalve vastgesteld belastbaar inkomen van ƒ 25.000 (ƒ 54.164 minus de verliezen van 1996 en 1997 ten bedrage van ƒ 14.342 en ƒ 14.822). De met dagtekening 3 augustus 2001 opgelegde navorderingsaanslag is berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 115.000. Tevens is een boete van ƒ 25 864 opgelegd, waarvan 75% werd kwijtgescholden.

1.2.5. De met dagtekening 3 augustus 2001 opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting voor het tijdvak 1 januari 1996 tot en met 31 december 1999 bedraagt ƒ 99.031. De nageheven omzetbelasting bedraagt 17,5% van ƒ 85.286 (1996), ƒ 119.551 (1997), ƒ 134.330 (1998) en ƒ 226.737 (1999). In verband met de naheffingsaanslag werd tevens een boetebeschikking genomen op de voet van artikel 67f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. De opgelegde boete bedraagt ƒ 24.757, zijnde 25% van de nageheven belasting.

1.2.6. De met dagtekening 16 augustus 2001 aan belanghebbende opgelegde aanslag in de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen voor het jaar 1998 is berekend naar het maximale premie-inkomen van ƒ 84.000.

1.2.7. Voor het jaar 1999 was aan belanghebbende oorspronkelijk een aanslag in de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen opgelegd berekend naar een ambtshalve vastgesteld premie-inkomen van ƒ 54.164. Tevens is een verzuimboete van ƒ 750 opgelegd. De met dagtekening 16 augustus 2001 opgelegde navorderingsaanslag is berekend naar het maximale premie-inkomen van ƒ 84.000.

1.3. Belanghebbende heeft tegen de onder 1.1 vermelde aanslagen, navorderingsaanslagen en naheffingsaanslag bezwaarschriften ingediend met dagtekening 3 augustus 2001 en 19 september 2001. In het laatstvermelde bezwaarschrift kwam belanghebbende ook op tegen de met dagtekening 24 februari 2001 opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1999 en in de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen voor het jaar 1999.

1.4. Bij de bestreden uitspraken heeft de inspecteur belanghebbende wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard in haar bezwaren tegen de aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1998 en in de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen voor het jaar 1998 en de overige bezwaren ongegrond verklaard. Op de bezwaren tegen de aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1999 en in de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen voor het jaar 1999 heeft de inspecteur geen uitspraak gedaan.

1.5. Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraken van de inspecteur en tot vernietiging van de aanslagen, navorderingsaanslagen en naheffingsaanslag dan wel vermindering daarvan tot bedragen die voortvloeien uit stellingen van belanghebbende.

1.6. De ambtsopvolger van de inspecteur, de Inspecteur van de Belastingdienst P, kantoor Q (hierna eveneens: de inspecteur), heeft een verweerschrift ingediend. Daarin concludeert hij tot vernietiging van de uitspraken met betrekking tot de aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1998 en in de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen voor het jaar 1998, tot het alsnog ontvankelijk verklaren van belanghebbende in haar bezwaren tegen die aanslagen, tot het niet-ontvankelijk verklaren van belanghebbende in haar beroepen tegen de primitieve aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1999 en in de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen voor het jaar 1999 en overigens tot ongegrondverklaring van het beroep.

1.7. Ter zitting van 16 maart 2004 zijn verschenen belanghebbende, tot haar bijstand vergezeld van haar echtgenoot, en namens de inspecteur drs. A. De inspecteur heeft ter zitting twee stukken overgelegd ter vervanging van niet goed leesbare kopieën van jaarstukken van belanghebbende, welke kopieën waren opgenomen in de bijlagen van zijn verweerschrift.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Belanghebbende dreef in de onderhavige jaren een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. De ondernemingsactiviteiten bestaan uit het herstellen van autoschades en het restaureren van auto's. Voorts wordt reparatieruimte verhuurd aan personen die zelf reparaties aan hun auto verrichten.

2.2. De echtgenoot van belanghebbende was in de onderhavige jaren ook werkzaam in de onderneming. Hij genoot in de onderhavige jaren een uitkering in verband met gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid.

2.3. Op 5 juni 2001 heeft bij belanghebbende een boekenonderzoek plaatsgevonden. Volgens het daarvan opgemaakte rapport ontbrak ten tijde van het onderzoek de gehele boekhouding. In verband daarmee hebben de controlemedewerkers op basis van hun waarnemingen en gesprekken met belanghebbende een theoretische omzetberekening gemaakt. Daarbij is aangenomen dat zowel belanghebbende als haar echtgenoot 40 declarabele uren per week werken. Bij 48 werkweken en een uurtarief van ƒ 75 is de jaaromzet berekend op ƒ 288.000.

3. Geschil

Tussen partijen is in geschil of de omzetcorrecties voor de jaren 1996 tot en met 1999 terecht en tot het juiste bedrag zijn aangebracht.

4. Standpunten van partijen

4.1. Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken. Ter zitting is daaraan door partijen in eerste termijn en mede in antwoord op vragen van het Hof nog het volgende -kort en zakelijk weergegeven- toegevoegd.

door belanghebbende:

Op het tijdstip van het boekenonderzoek was er geen boekhouding, maar wel waren alle gegevens opgeslagen in een excel-bestand op de computer. De controleurs accepteerden dat evenwel niet.

Ik doe niet zo veel aan de eigenlijke, technische ondernemingswerkzaamheden. De onderneming staat wel op mijn naam, omdat ik over de vereiste papieren (vakbekwaamheid autobedrijf en ondernemersdiploma) beschik en mijn man niet.

Aan het slot van het controlerapport staat dat ik instemde met de correcties, maar dat is niet waar. Er is mij daarover nooit wat gevraagd door de controleurs.

Het bedrijf is open van negen tot vijf en 's avonds van zeven tot tien. Ook op zaterdag zijn we geopend. Er moet voor de verhuur van de boxen altijd iemand aanwezig zijn. De laatste jaren helpen onze kinderen ons ook daarmee. Die zijn nu 18 en 20.

Wij doen veel spuitwerk voor een garagebedrijf, dat zelf geen spuitinrichting meer heeft. Dat bedrijf heeft wel een plaatwerkerij. We bezorgen elkaar over en weer plaat- en spuitwerk.

Veel werk gaat tegen een afgesproken prijs. Op uurbasis declareren komt eigenlijk niet voor; het is meestal aangenomen werk.

Mijn man is voor 10-15% afgekeurd. Hij ontvangt een uitkering. De winst uit de zaak is door B en C altijd op deze manier aangegeven. Wij hebben daar nooit zo bij stil gestaan. Wij zijn op huwelijkse voorwaarden getrouwd. De zaak hebben we pas tien jaar.

door de inspecteur:

In het verweerschrift staan enkele fouten. In het kopje van 1.6 en in de laatste zin van dat onderdeel moet "86" steeds zijn "96". Op blz. 4 moet in de tweede regel "ƒ 29.614" worden gelezen als "ƒ 29.164".

De bezwaarschriften zijn afgedaan door D. Die liep op zijn eerste boekenonderzoek mee met de eigenlijke controlemedewerker E. Feit is echter dat hij het rapport mede heeft ondertekend en betrokken was bij de totstandkoming van de aanslagen. De afdoening van de bezwaarschriften heeft dus niet Awb-conform plaatsgevonden. In hoeverre daarmee de belangen van belanghebbende zijn geschaad wil ik ter beoordeling van het Hof laten. Ik zou overigens niet andere uitspraken op bezwaar hebben gedaan.

Belanghebbende is niet-ontvankelijk verklaard in haar bezwaren tegen de over 1998 opgelegde aanslagen. In het verweerschrift heb ik geschreven dat dat ten onrechte is gebeurd. De achtergrond daarvan is dat het bezwaarschrift is gedagtekend 19 september 2001, dus ruim binnen zes weken na 16 augustus 2001, de dagtekening van de aanslagen, en zijn binnengekomen op 1 oktober 2001, dat is dus binnen zeven weken na 16 augustus. De envelop is niet bewaard gebleven. Ik acht aannemelijk dat het bezwaarschrift ter post is bezorgd binnen zes weken na 16 augustus 2001.

De controleurs hebben bij de theoretische omzetberekening aangenomen dat belanghebbende ook werk verrichtte aan auto's. Zij kan autospuiten.

Ik ben bereid aan te nemen dat de controlemedewerkers het aantal declarabele uren van belanghebbende hebben overschat.

Belanghebbende komt steeds met andere omzetcijfers. Om 1997 te nemen: telling van de facturen volgens de verwerkingsverslagen levert een omzet exclusief omzetbelasting op van ƒ 245.789, in de aangifte staat ƒ 177.988 en in de brief van 19 september 2001 wordt gesteld dat de omzet ƒ 127.580 was. De verantwoording van de kosten geschiedt daarentegen steeds op een nagenoeg gelijkblijvend bedrag.

4.2. Na schorsing van het onderzoek ter zitting voor overleg en heropening van het onderzoek hebben partijen vervolgens verklaard dat zij zich erin kunnen vinden dat in de theoretische omzetberekening het aantal declarabele uren van belanghebbende wordt teruggebracht van 40 naar 20, zodat in ieder van de onderhavige jaren de omzet 20 x 48 x ƒ 75 = ƒ 72.000 lager is dan de inspecteur bij het opleggen van de in geschil zijnde aanslagen heeft aangenomen. De aanslagen dienen dienovereenkomstig te worden verminderd. De inspecteur heeft daarbij toegezegd dat hij voor het jaar 1999 zo nodig ook de primitieve aanslagen aan deze uitkomst zal aanpassen.

5. Beoordeling van het geschil

5.1. De inspecteur heeft in zijn verweerschrift, ter zitting nader toegelicht, het standpunt ingenomen dat belanghebbende alsnog ontvankelijk moet worden verklaard in haar bezwaren met betrekking tot de voor het jaar 1998 opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, aangezien aannemelijk is dat belanghebbende het bezwaarschrift ter post heeft bezorgd binnen de termijn van zes weken na dagtekening van de aanslagen en voorts het bezwaarschrift bij de inspecteur is binnengekomen binnen een week na afloop van de bezwaartermijn. Ingevolge het bepaalde in artikel 6:9 van de Algemene wet bestuursrecht is het bezwaarschrift dan tijdig ingediend.

Het Hof ziet geen aanleiding voor een ander oordeel en zal de inspecteur in zijn conclusie volgen.

5.2. Uitgaande van de ter zitting tussen partijen bereikte overeenstemming over de omvang van de omzet in de onderwerpelijke jaren, dienen de belastingaanslagen -met uitzondering van de onder 5.11 genoemde aanslagen- te worden vernietigd dan wel verminderd overeenkomstig het hierna volgende. Het Hof neemt daarbij in aanmerking dat buiten geschil is dat de echtgenoot van belanghebbende elk jaar gedurende 48 weken ten minste 40 uren per week arbeid heeft verricht in de onderneming van belanghebbende. Uit de stukken van het geding volgt dat belanghebbende en haar echtgenoot in 1996, 1997 en 1998 niet duurzaam gescheiden leefden. Aannemelijk is dat zij ook in 1999 niet duurzaam gescheiden leefden. Dit leidt ertoe dat de meewerkaftrek van artikel 44n van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 toepassing dient te vinden, nu van enig door de echtgenoten gedaan verzoek als bedoeld in artikel 5, zevende lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 niet is gebleken.

5.3. Bij het opleggen van de navorderingsaanslagen en de naheffingsaanslag heeft de inspecteur verhogingen van 100% toegepast waarvan hij vervolgens 75% heeft kwijtgescholden onderscheidenlijk een boetebeschikking genomen waarbij hij een boete van 25% heeft opgelegd.

De boete is opgelegd omdat het, aldus de inspecteur, aan grove schuld van belanghebbende is te wijten dat te weinig belasting is geheven. Op basis van de uitkomst van het geschil met betrekking tot de omvang van de omzet acht het Hof bewezen dat belanghebbende een deel van de omzet en de daaraan verbonden winst, heeft verzwegen en dat zij zich daarvan bewust moet zijn geweest. Derhalve is het Hof van oordeel dat het aan belanghebbendes grove schuld is te wijten dat te weinig belasting is geheven. Verder heeft belanghebbende met betrekking tot de door de inspecteur opgelegde sancties geen afzonderlijke argumenten ingebracht. Het Hof acht - gelijk de inspecteur gedaan heeft - een verhoging van per saldo 25% onderscheidenlijk een boete van 25% van de nagevorderde dan wel nageheven belasting passend en geboden

Zoals onder 5.4.4 hierna zal blijken, heeft de inspecteur bij de navorderingsaanslag voor het jaar 1999 een lagere boete opgelegd. In het voorgaande ligt besloten dat ook deze boete passend en geboden is.

Met betrekking tot de boete die de inspecteur heeft opgelegd in verband met de naheffingsaanslag in de omzetbelasting voor het tijdvak 1 januari 1996 tot en met 31 december 1999 zal het Hof hierna onder 5.8 nog nader oordelen.

5.4. De voor het jaar 1996 aan belanghebbende opgelegde navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen is berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 106.760. De daarbij toegepaste correctie op de aangegeven winst moet worden verminderd met ƒ 72.000. De winstcorrectie bedraagt daardoor nog ƒ 49.102, zodat de aangegeven winst (-/- ƒ 5.002) wordt verhoogd tot ƒ 44.100. De zelfstandigenaftrek bedraagt ƒ 9.340 en de meewerkaftrek 4% van ƒ 44.100 = ƒ 1.764. Het belastbare inkomen bedraagt ƒ 44.100 -/- ƒ 9.340 -/- ƒ 1.764 = ƒ 32.996.

Bij de navorderingsaanslag is geen belastingvrije som in aanmerking genomen, doch ten onrechte. Indeling in tariefgroep 1, als verzocht in de aangifte, is niet mogelijk, omdat belanghebbende haar basisaftrek niet op grond van artikel 55 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet) kan overdragen aan haar echtgenoot. Belanghebbende dient daardoor ingevolge artikel 54, aanhef en onderdeel b, van de Wet te worden ingedeeld in tariefgroep 2 (belastingvrije som ƒ 7.003).

5.5. De voor het jaar 1997 aan belanghebbende opgelegde navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen is berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 95.180. De daarbij toegepaste correctie op de aangegeven winst moet worden verminderd met ƒ 72.000. De winstcorrectie bedraagt daardoor nog ƒ 38.002, zodat de aangegeven winst (-/- ƒ 4.997) wordt verhoogd tot ƒ 33.005. De zelfstandigenaftrek bedraagt ƒ 9.825 en de meewerkaftrek 4% van ƒ 33.005 = ƒ 1.321. Het belastbare inkomen bedraagt ƒ 33.005 -/- ƒ 9.825 -/- ƒ 1.321 = ƒ 21.859.

Bij de navorderingsaanslag is geen belastingvrije som in aanmerking genomen, doch ten onrechte. Indeling in tariefgroep 1, als verzocht in de aangifte, is niet mogelijk, omdat belanghebbende haar basisaftrek niet op grond van artikel 55 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet) kan overdragen aan haar echtgenoot. Belanghebbende dient daardoor ingevolge artikel 54, aanhef en onderdeel b, van de Wet te worden ingedeeld in tariefgroep 2 (belastingvrije som ƒ 7.102).

5.6. De voor het jaar 1998 aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1998 is berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 113.274. De daarbij toegepaste correctie op de aangegeven winst moet worden verminderd met ƒ 72.000. De winstcorrectie bedraagt daardoor nog ƒ 72.448, zodat de aangegeven winst (-/- ƒ 16.711) wordt verhoogd tot ƒ 55.737. De zelfstandigenaftrek bedraagt ƒ 11.085 en de meewerkaftrek 4% van ƒ 55.737 = ƒ 2.230. Mede in aanmerking nemend een aftrekpost ter zake van premies voor particuliere verzekeringen ten bedrage van ƒ 3.378 bedraagt het belastbare inkomen ƒ 55.737 -/- ƒ 11.085 -/- ƒ 2.230 -/- ƒ 3.378 = ƒ 39.044.

De boetebeschikking met betrekking tot de verzuimboete blijft in stand; belanghebbende heeft te dien aanzien geen grieven naar voren gebracht.

5.7. De voor het jaar 1999 aan belanghebbende opgelegde navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen is berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 115.000. Dit belastbare inkomen moet worden verminderd met ƒ 72.000, zodat het belastbare inkomen ƒ 43.000 wordt.

Op het biljet van de navorderingsaanslag is een "boete wegens navordering" opgenomen ten bedrage van ƒ 25.864 en een "kwijtschelding" van ƒ 19.398. Het Hof merkt deze regels op het biljet tezamen aan als een beschikking in de zin van artikel 67g, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen waarbij de inspecteur belanghebbende een boete heeft opgelegd. De boete bedraagt derhalve ƒ 6.466, dat is 17,6% van de nagevorderde belasting (ƒ 36.669), welk percentage geen verdere vermindering behoeft.

5.8. Aan de naheffingsaanslag in de omzetbelasting voor het tijdvak 1 januari 1996 tot en met 31 december 1999 liggen ten grondslag correcties ten opzichte van de aangegeven omzet ten bedrage van ƒ 85.286 (1996), ƒ 119.551 (1997), ƒ 134.330 (1998) en ƒ 226.737 (1999). Deze bedragen moeten steeds worden verminderd met ƒ 72.000, zodat de naheffingsaanslag moet worden verminderd met (17,5% van 4 x ƒ 72.000 = ) ƒ 50.400 tot ƒ 48.631.

In verband met de naheffingsaanslag werd tevens een boetebeschikking genomen op de voet van artikel 67f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. De opgelegde boete bedraagt ƒ 24.757, zijnde 25% van de nageheven belasting. Artikel 67f is in werking getreden op 1 januari 1998. Artikel XXIII van de Wet van 18 december 1997, Stb. 1997, 737 (Invoeringswet bestuurlijke boeten), schrijft voor dat -onder meer- artikel 67f voor het eerst toepassing vindt met betrekking tot aangiften en betalingen die betrekking hebben op tijdvakken of tijdstippen die aanvangen onderscheidenlijk liggen op of na de datum van inwerkingtreding. Dit houdt in dat de inspecteur niet -zoals hij in het onderhavige geval heeft gedaan- in verband met de naheffingsaanslag over het naheffingstijdvak 1 januari 1996 tot en met 31 december 1999 een op voormeld artikel 67f gegronde boete kon opleggen voor zover die naheffingsaanslag betrekking heeft op vóór 1 januari 1998 gelegen aangiftetijdvakken. Op het aanslagbiljet is, ondubbelzinnig als "boete" aangeduid en onder verwijzing naar "Art. 67c/f AWR", een bedrag van ƒ 24.757 als boete opgelegd. Onder deze omstandigheden ziet het Hof geen aanleiding deze enkelvoudige mededeling op het biljet op twee wijzen te lezen, te weten als een beschikking waarbij de inspecteur een boete oplegt in verband met de nageheven omzetbelasting over aangiftetijdvakken die zijn gelegen na 1 januari 1998 en tegelijkertijd als een verdichte weergave van een verhoging van de over aangiftetijdvakken die zijn gelegen vóór 1 januari 1998 nageheven omzetbelasting met 100% en een kwijtschelding daarvan van 75%. In verband met het vorenstaande dient de in de beschikking opgenomen boete te worden verlaagd tot 25% van de belasting die wordt nageheven over de na 1 januari 1998 gelegen aangiftetijdvakken. De boete wordt daardoor 25% van 17,5% van (ƒ 134.330 + ƒ 226.737) minus (ƒ 72.000 + ƒ 72.000) = ƒ 9.496.

5.9. De aan belanghebbende opgelegde aanslag in de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen voor het jaar 1998 is berekend naar het maximale premie-inkomen van ƒ 84.000. Zoals onder 5.6 hiervóór is overwogen dient het bedrag van de door belanghebbende in 1998 genoten winst uit onderneming te worden gesteld op ƒ 55.737. Dit is tevens het bedrag van het premie-inkomen in 1998.

5.10. Voor het jaar 1999 was aan belanghebbende oorspronkelijk een aanslag in de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen opgelegd berekend naar een ambtshalve vastgesteld premie-inkomen van ƒ 54.164, zijnde het bedrag waarop de inspecteur ambtshalve het belastbare inkomen vóór verliesverrekening vaststelde. De navorderingsaanslag is berekend naar het maximale premie-inkomen van ƒ 84.000. Nu het belastbare inkomen voor het jaar 1999, zoals werd overwogen onder 5.7 hiervóór, dient te worden gesteld op ƒ 43.000 brengt een en ander mee dat de navorderingsaanslag moet worden vernietigd.

5.11. Belanghebbende heeft in haar beroepschrift mede betrokken de primitieve aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen voor het jaar 1999. Met betrekking tot deze aanslagen heeft de inspecteur evenwel geen uitspraken op bezwaar gedaan, zodat belanghebbende in zoverre niet-ontvankelijk is in haar beroep.

6. Proceskosten

Nu de uitspraken niet in stand blijven, acht het Hof termen aanwezig voor een veroordeling van de inspecteur in de proceskosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Het Hof bepaalt het bedrag van de proceskosten op de reiskosten van belanghebbende en haar echtgenoot voor het bijwonen van de zitting (reiskosten per openbaar vervoer, niet zijnde taxi, laagste klasse), zijnde € 34.

Gesteld noch gebleken is dat overigens kosten zijn gemaakt die volgens de regels van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

7. Beslissing

Het Hof

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de bestreden uitspraken van de inspecteur;

- vermindert de navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1996 tot een naar een belastbaar inkomen van ƒ 32.996 met toepassing van tariefgroep 2 en een verhoging van het nagevorderde bedrag van -na kwijtschelding- 25%;

- vermindert de navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1997 tot een naar een belastbaar inkomen van ƒ 21.859 met toepassing van tariefgroep 2 en een verhoging van het nagevorderde bedrag van -na kwijtschelding- 25%;

- verklaart belanghebbende alsnog ontvankelijk in haar bezwaar met betrekking tot de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1998 en de daarbij genomen boetebeschikking;

- vermindert de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1998 tot een naar een belastbaar inkomen van ƒ 39.044;

- handhaaft de boetebeschikking die is genomen in verband met de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1998;

- vermindert de navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1999 tot een naar een belastbaar inkomen van ƒ 43.000;

- vermindert de in verband met de navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1999 opgelegde boete tot 17,6% van het voor dat jaar nagevorderde bedrag;

- vermindert de naheffingsaanslag in de omzetbelasting voor het tijdvak 1 januari 1996 tot en met 31 december 1999 tot een bedrag van ƒ 48.631;

- vermindert de in verband met de naheffingsaanslag in de omzetbelasting voor het tijdvak 1 januari 1996 tot en met 31 december 1999 bij beschikking opgelegde boete tot een bedrag van ƒ 9.496;

- verklaart belanghebbende alsnog ontvankelijk in haar bezwaar met betrekking tot de aanslag in de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen voor het jaar 1998;

- vermindert de aanslag in de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen voor het jaar 1998 tot een naar een premie-inkomen van ƒ 55.737;

- vernietigt de navorderingsaanslag in de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen voor het jaar 1999;

- verklaart belanghebbende niet-ontvankelijk in haar beroep met betrekking tot de primitieve aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen voor het jaar 1999;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een beloop van € 34 en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende dient te betalen;

- gelast de Staat het gestorte griffierecht van € 109 aan belanghebbende te vergoeden.

De uitspraak is vastgesteld op 11 mei 2004 door mrs. Dutmer, voorzitter, Van Loon en Kostense, leden, in tegenwoordigheid van mr. Couperus als griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken.

Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van deze uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Cassatie

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.