Home

Gerechtshof Amsterdam, 26-01-2006, AV0634, 03/4195 DK

Gerechtshof Amsterdam, 26-01-2006, AV0634, 03/4195 DK

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
26 januari 2006
Datum publicatie
31 januari 2006
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2006:AV0634
Formele relaties
Zaaknummer
03/4195 DK
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023] art. 7:15, Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023] art. 8:73, Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023] art. 8:75, Besluit proceskosten bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2023] art. 2

Inhoudsindicatie

De inspecteur heeft ambtshalve terugbetaling verleend voor het gehele bedrag van de uitnodiging tot betaling. Nu het materiele belang aan de procedure is komen te ontvallen, dient het beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard. Aan belanghebbende wordt een proceskostenvergoeding toegekend van € 10.000 op grond van de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 2, lid 3, van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Douanekamer

Uitspraak

In de zaak nr. 03/4195 DK

de dato 26 januari 2006

1. De procedure

1.1. Op 7 november 2003 is bij de Douanekamer van het Gerechtshof te Amsterdam (hierna: de Douanekamer) een beroepschrift ingekomen van A, advocaat te Q. Het beroepschrift werd ingediend namens de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Z, belanghebbende. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van het hoofd van de Belastingdienst/Douanedistrict P, de inspecteur, van 4 november 2003, kenmerk ...., betreffende het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking van 20 december 2002, kenmerk ...., en de beschikking van 13 januari 2003, met hetzelfde nummer, betreffende een verzoek om teruggaaf van het op de uitnodiging tot betaling van 8 maart 1996, nr. ..., geheven bedrag aan douanerechten. Bij de bestreden uitspraak heeft de inspecteur het bezwaar afgewezen, doch tevens, onder het hoofd “Overigens”, besloten de uitnodiging tot betaling ambtshalve terug te brengen tot nihil.

1.2. Van belanghebbende is een griffierecht van € 232,-- geheven. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.3. Bij brieven van 17 en 20 juni 2005 heeft belanghebbende nadere stukken ingediend; die stukken zijn in afschrift aan de inspecteur gezonden.

1.4. Het onderzoek ter zitting heeft met gesloten deuren plaatsgevonden tijdens de zitting van de Douanekamer van 30 juni 2005. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord mr. B en mr. C als gemachtigden van belanghebbende, alsmede namens de inspecteur D. Belanghebbende en de inspecteur hebben ter zitting elk een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Het Hof rekent deze pleitnota’s tot de stukken van het geding.

1.5. De Douanekamer heeft daarop het onderzoek ter zitting gesloten.

1.6. Bij brieven van 28 juli, 4 en 10 augustus 2005 is namens belanghebbende verzocht om heropening van het onderzoek; dit verzoek is door de Douanekamer afgewezen.

1.7. Bij brief van 15 november 2005 is namens belanghebbende wederom verzocht het onderzoek te heropenen; ook dit verzoek is afgewezen.

2. Feiten

2.1. Aan de behandeling van het onderhavige beroep is voorafgegaan de behandeling van beroep nr. 98/90086, betreffende het bezwaar en het beroep van belanghebbende , gericht tegen de sub 1.1. genoemde uitnodiging tot betaling van douanerechten. Bij uitspraak van 5 november 2003 heeft de Douanekamer die uitnodiging vernietigd, en aan belanghebbende een vergoeding van proceskosten groot € 30.000,-- toegekend.

2.2. Op 11 maart 1997 is namens belanghebbende een verzoek om teruggaaf van het in meergenoemde uitnodiging tot betaling vermelde bedrag aan douanerechten, groot f 1.029.769,50 (€ 467.289,02), ingediend, gegrond op artikel 239 van het Communautair douanewetboek (hierna: CDW). Op 6 juni 1997 heeft de inspecteur dit verzoek doorgestuurd aan de Directie Douane, die het dossier op 10 april 2000 aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen heeft aangeboden.

2.3. Op 1 augustus 2002 heeft de Commissie een beschikking genomen in een soortgelijke zaak als de onderhavige, welke was voorgelegd door Duitsland. In die beschikking machtigt de Commissie lidstaten om tot terugbetaling van douanerechten over te gaan in zaken die vergelijkbaar zijn met omstandigheden van het geval waarop de Duitse zaak betrekking heeft. Naar aanleiding van deze beschikking heeft de inspecteur bij als “ambtshalve terugbetaling” aangeduid geschrift van 20 december 2002, nr. ... een bedrag aan douanerechten groot € 88.821,58 terugbetaald dan wel kwijtgescholden. In de beschikking van 13 januari 2003, nr. ..., vermeldt de inspecteur dat hij aanleiding heeft gevonden “uw verzoek om terugbetaling/kwijtschelding op grond van artikel 239 van Verordening (EEG) nr. 2913/92 gedeeltelijk toe te wijzen”. Ook in dit geschrift wordt melding gemaakt van een terugbetaling/kwijtschelding groot € 88.821,58.

3. Het geschil

Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of het beroep, dan wel het bezwaar, niet-ontvankelijk is. Voorts is in geschil of belanghebbende recht heeft op vergoeding van door haar gemaakte kosten betreffende het beroep, het bezwaar, en het verzoek om teruggaaf, en zo ja, tot welk bedrag.

4. Het standpunt van belanghebbende

4.1. Bij zijn uitspraak van 5 november 2003 heeft de Douanekamer de uitnodiging tot betaling vernietigd en aan belanghebbende een vergoeding toegekend voor de kosten van de “nationale” procedure. Voor de daarnaast gevoerde “communautaire” procedure, gericht op terugbetaling/kwijtschelding, wenst belanghebbende ook een vergoeding te ontvangen; de inspecteur heeft die ten onrechte aan haar onthouden.

4.2. Het bezwaar is ontvankelijk; het verzoek om vergoeding van kosten is tijdig gedaan.

4.3. Uit hoofde van bijzondere omstandigheden vraagt belanghebbende integrale vergoeding van de door haar gemaakte kosten. Die omstandigheden zijn:

- de lange termijn sedert de indiening van het verzoek om terugbetaling/kwijtschelding;

- het ontbreken van transparantie in de procedure.

De inspecteur heeft eenzijdig en zonder medeweten van belanghebbende het verzoek om terugbetaling bij de Commissie ingetrokken. De inspecteur heeft zich onbehoorlijk gedragen, hetgeen tot een hogere dan de forfaitaire kostenvergoeding dient te leiden.

4.4. In de “nationale” procedure is € 30.000,-- toegekend. Voor de onderhavige procedure wordt een vergoeding van € 125.000,-- verzocht.

4.5. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de (voortdurende) weigering van de inspecteur inzage in haar dossiers te verlenen. Dit bezwaar is ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Bovendien had de inspecteur het verzoek moeten doorzenden aan het wel bevoegde bestuursorgaan.

5. Het standpunt van de inspecteur

5.1. Belanghebbende was niet gerechtigd een verzoek om terugbetaling in te dienen. Indien de uitspraak van de Douanekamer 5 november 2003 bij de behandelend inspecteur bekend zou zijn geweest, zou deze het bezwaar tegen de beschikking op het verzoek om teruggaaf niet-ontvankelijk verklaard hebben. Belanghebbende heeft nadien in de terugbetalingsprocedure onnodig beroep ingesteld. De kosten die zij heeft gemaakt komen dan ook geheel voor haar eigen rekening.

5.2. Het beroep is niet-ontvankelijk, nu de uitspraak op bezwaar voor belanghebbende geen rechtsgevolg heeft.

5.3. Belanghebbende heeft tot tweemaal toe het gehele dossier op mijn kantoor kunnen doornemen. Zij had een verzoek in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur kunnen indienen.

5.4. Niet belanghebbende, maar een lidstaat legt verzoeken om terugbetaling aan de Commissie voor. Het staat de inspecteur dan ook vrij om eigenhandig en zonder medeweten van een belanghebbende een verzoek om terugbetaling bij de Commissie in te trekken. Uiteindelijk beslist de nationale douaneautoriteit, tegen wiens beslissing bezwaar en beroep openstaat. Niet verklaarbaar is waarom er tussen het tijdstip dat het verzoek is toegezonden aan de Directeur Douane en het tijdstip dat het is doorgestuurd aan de Commissie, bijna drie jaar is verstreken.

5.5. De kosten, verbonden aan het indienen van een verzoek om teruggaaf, kunnen niet w orden vergoed. Voor de kosten van bezwaar en beroep bestaat een forfaitaire regeling. Er is geen aanleiding daarvan af te wijken. De op 17 en 20 juni 2005 ingediende stukken zijn eerst nadat een verzoek om uitstel van de zitting was gedaan en ingewilligd, ingediend; het heeft er alle schijn van dat belanghebbende het verleende uitstel heeft gebruikt om alsnog stukken in de procedure in te brengen welke zij bij een eerste gelegenheid heeft verzuimd over te leggen. Die gang van zaken is niet correct. Deze stukken zijn eerder in beroep nr. 98/90086 overgelegd; voor - onder meer - de kosten verbonden aan het opmaken van deze stukken is in die procedure een vergoeding toegekend; die kosten behoeven niet nog eens te worden vergoed. Overigens zijn de kosten in genen dele onderbouwd.

6. De rechtsoverwegingen

6.1. Bij uitspraak van 5 november 2003, nr. 98/90086, heeft de Douanekamer de sub 1.1. genoemde uitnodiging tot betaling vernietigd, omdat deze was gericht aan een vennootschap die niet de schuldenaar was van de in de uitnodiging tot betaling vermelde douaneschuld. Die omstandigheid neemt niet weg dat belanghebbende, als degene tot wie een beschikking op een verzoek om terugbetaling/kwijtschelding van douanerechten is gericht, daartegen op de voet van artikel 23, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) een bezwaarschrift kon indienen, en tegen de op dat bezwaarschrift gedane uitspraak op de voet van artikel 26, tweede lid, AWR beroep kon instellen. De stellingen van de inspecteur dat hetzij het bezwaar, hetzij het beroep om die reden niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, worden dan ook verworpen.

6.2. Partijen zijn het er terecht over eens dat als gevolg van de sub 6.1. vermelde vernietiging van de uitnodiging tot betaling, aan het in de onderhavige procedure ingediende verzoek om terugbetaling/kwijtschelding van de bij diezelfde uitnodiging geheven douanerechten het materiële belang is komen te ontvallen. Op grond daarvan dient het beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard (HR 8 april 2005, nr. 40 149, V-N 2005/20.6; MvT, Parl. Gesch. Awb II, p. 465).

6.3. Ingevolge artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan een partij worden veroordeeld in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep en het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken.

Hoewel het beroep niet-ontvankelijk is, acht de Douanekamer termen aanwezig een vergoeding van proceskosten aan belanghebbende toe te kennen. Hij neemt daarbij in aanmerking dat het douanerecht een tweeledige beroepsmogelijkheid kent, dat het belanghebbenden vrijstaat beide mogelijkheden naast elkaar te benutten, en dat zulks ertoe kan leiden, dat - gelijk zich in casu voordoet - door een beslissing in de ene procedure de grondslag aan de andere komt te ontvallen.

Alle omstandigheden van het geval in aanmerking genomen, waaronder met name de omstandigheid dat het verzoek om terugbetaling bijna drie jaar bij de Directie Douane is blijven liggen, waarvoor door de inspecteur geen enkele verklaring kon worden gegeven, is naar het oordeel van de Douanekamer sprake van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 2, lid 3, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, zodat een hogere vergoeding dan de forfaitaire kan worden toegekend.

6.4. Belanghebbende stelt de kosten van het beroep op € 45.000,--. De Douanekamer is van oordeel dat aldus de grenzen der redelijkheid worden overschreden. In aanmerking genomen dat belanghebbende haar gedingstukken uit het beroep nr. 98/90086 in de onderhavige zaak heeft ingebracht, en dat het verweer in de onderhavige zaak grotendeels overeenkomt met het in beroep nr. 98/90086 door haar gevoerde verweer,stelt de Douanekamer die kosten in goede justitie vast op € 10.000,--.

6.5. Tegenover de betwisting door de inspecteur heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat zij voordat de inspecteur op het bezwaar had beslist, een verzoek om vergoeding van de daarmee gemoeide kosten had ingediend. Daarop stuit het verzoek om vergoeding van die kosten af.

6.6. Voor de overigens door haar gemaakte kosten doet belanghebbende een beroep op artikel 8:73 Awb. Nu het beroep niet-ontvankelijk is, is voor vergoeding van geleden schade evenwel geen plaats.

6.7. Tegenover de betwisting door de inspecteur heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat aan haar inzage in de op de zaak betrekking hebbende stukken is onthouden.

6.8. Naar de Douanekamer begrijpt houden de door belanghebbende gedane verzoeken om heropening van het onderzoek verband met de overlegging van de sub 1.3. genoemde stukken en met de vraag of voor de toepassing van de proceskostenregeling bijzondere omstandigheden aanwezig zijn. Nu de Douanekamer - anders dan de inspecteur - geen beletsel ziet deze stukken tot de gedingstukken te rekenen, en reeds op andere gronden dan het door belanghebbende gelaakte gedrag van de inspecteur ter zitting van oordeel is dat sprake is van “bijzondere omstandigheden”, bestaat reeds daarom geen aanleiding de gedane verzoeken in te willigen.

6.9. Gelet op het vorenoverwogene dient te worden beslist als volgt.

7. De beslissing

De Douanekamer:

- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;

- veroordeelt de inspecteur in de door belanghebbende gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 10.000,-- en wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

De uitspraak is vastgesteld op 26 januari 2006 door mr. A. Bijlsma, voorzitter, mr. J.J.A.M. Kennis en mr. H.J. Bronkhorst, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.M. Bosch, griffier. De beslissing is op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken.

De griffier: De voorzitter:

Beroep in cassatie

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a) de naam en het adres van de indiener;

b) een dagtekening;

c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d) de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.