Home

Gerechtshof Amsterdam, 14-05-2009, BI4472, 07/00901 DK en 07/00904 DK

Gerechtshof Amsterdam, 14-05-2009, BI4472, 07/00901 DK en 07/00904 DK

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
14 mei 2009
Datum publicatie
20 mei 2009
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2009:BI4472
Formele relaties
Zaaknummer
07/00901 DK en 07/00904 DK

Inhoudsindicatie

Niet kan worden vastgesteld welk materiaal het wezenlijk karakter van de onderhavige producten bepaalt, omdat noch de voor de samenstelling gebezigde stoffen noch de bestemming daarvoor een indicatie opleveren; het onderstel en blad(en) vullen elkaar aan en zijn gelijkwaardige componenten. Daarom moeten de meubelen met toepassing van indelingsregel 3c, te weten naar de post die in volgorde van nummering het laatst in het tarief is geplaatst, worden ingedeeld.

Aan de in andere landen afgegeven BTI’s komt geen betekenis toe.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerk P 07/901 DK en 07/904 DK

14 mei 2009

uitspraak van de Douanekamer

op het hoger beroep van

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid C B.V. te R, belanghebbende,

en op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur,

tegen de uitspraak in de zaak nr. AWB 06/4620 van de rechtbank Haarlem (verder: de rechtbank) van 4 oktober 2007 in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur.

1. Uitnodiging tot betaling, bezwaar en geding voor de rechtbank

1.1. De inspecteur heeft met dagtekening 5 oktober 2005 aan belanghebbende een uitnodiging tot betaling (hierna: UTB) uitgereikt, kenmerk 8050.90.733/00.7.0254, ter zake van “douanerechten op industriële producten”, ten bedrage van € 9.216,20.

1.2. Belanghebbende heeft tegen deze UTB tijdig bezwaar gemaakt. Op 22 maart 2006 heeft de inspecteur het bezwaar ongegrond verklaard. Belanghebbende is tegen dit besluit op 6 april 2006 in beroep gekomen bij de rechtbank.

1.3. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 4 oktober 2007, verzonden op 5 oktober 2007, het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de inspecteur vernietigd, de UTB verminderd tot een bedrag van € 6.687,32, de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 805 waarbij de Staat der Nederlanden dit bedrag dient te voldoen en de Staat der Nederlanden veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht van € 281.

De rechtbank heeft bij het gegrond verklaren van het beroep als volgt geoordeeld:

“5.2. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder (Hof: de inspecteur), op wie de bewijslast rust van de feiten en omstandigheden om van de aangifte ten invoer af te wijken, met hetgeen hij daartoe heeft aangevoerd met betrekking tot een aantal ingevoerde artikelen voldoende aannemelijk gemaakt dat het glas, met name gezien de hoeveelheid daarvan in verhouding tot de andere materialen die deel uitmaken van het meubel, het wezenlijke karakter aan de meubels verleent. Met behulp van indelingsregel 3b dienen deze meubelen te worden ingedeeld in post 9403 8000 90. Het betreft de meubels uit de handelscatalogus met de nummers:

KL 4000 en KL 4019. (…)

5.3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder eveneens met betrekking tot een aantal ingevoerde artikelen voldoende aannemelijk gemaakt dat desbetreffende meubels geen kenmerkend materiaal - noch van glas noch van staal- bezitten, dat het wezenlijke karakter aan het meubel verleent. Om die reden is de rechtbank van oordeel dat desbetreffende producten op grond van indelingsregel 3c ingedeeld dienen te worden in post 9403 8000 90, aangezien deze post in nummering het laatste is geplaatst. Het betreft de meubels uit de handelscatalogus met de nummers: KL 4003, KL 4015, KL 4016, KL 4017, KL 4018,

KL 4022, KL 4030, KL 4031, KL 4032. (…)

5.4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, tegenover de betwisting door

eiseres (Hof: belanghebbende) , met betrekking tot een aanta1 ingevoerde artike1en onvoldoende aanneme1ijk gemaakt dat het metaal, met name gezien de hoevee1heid daarvan in verhouding tot de andere materialen die dee1 uitmaken van het meubel en de wezenlijke functie ervan, niet het wezen1ijke karakter aan de meubels zou verlenen. Deze meube1s waren door eiseres naar het oordee1 van de rechtbank dan ook terecht ingedee1d in post 9403 2099 00, zodat de boeking achteraf in zoverre niet in stand kan blijven. Het betreft de meube1s uit de handelscatalogus met de nummers: KL 4012, KL 4013 en KL 4075. (…)

5.5. Voorts is voor zover de UTB ziet op de (…) aangifte (…), met dagtekening 11 maart 2004, de vraag aan de orde of verweerder in strijd met artikel 220 van het CDW heeft gehandeld. (…) Eiseres heeft gesteld dat door de douaneautoriteiten met het fysiek opnemen en we1bevinden van de indeling van de meubels als vermeld op deze aangifte een actieve handeling als bedoeld in artike1 220, lid 2, onderdee1 b, van het CDW is verricht en aldus het vertrouwen is gewekt dat de aangegeven goederencode juist is. (…) Verweerders stelling dat eiseres had kunnen weten dat de resultaten , van de opneming onjuist waren, aangezien al eerder terzake van vergelijkbare meubels proces-verbaal wegens het doen van onjuiste aangifte was opgemaakt, treft geen doel. Reeds uit hetgeen hiervoor onder 5.4 is geoordeeld, was de indeling van de in geding zijnde meubelen geenszins duidelijk en had eiseres de meubelen, zo bijkt thans, deels onder de juiste goederencode aangegeven. Hierdoor is de rechtbank van oordee1 dat eiseres de vergissing redelijkerwijze niet kon ontdekken als bedoeld in artikel 220, lid 2, onderdeel b, CDW. De UTB is, voorzover zij ziet op douanerechten terzake van aangifte (…) , ten onrechte opgelegd.

5.6. Wat betreft het artikel met het nummer KL 4079 is niet duidelijk welk meube1 het betreft. Het meubel komt niet voor in de overgelegde handelscatalogus en is evenmin terug te vinden in de door midde1 van het intemet te raadplegen catalogus. Verweerder heeft dan ook

niet aannemelijk gemaakt dat de aangegeven goederencode onjuist was.”

2. De procedure voor de Douanekamer van het Gerechtshof te Amsterdam

2.1. Tegen de sub 1.3. vermelde uitspraak van de rechtbank heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij beroepschrift van 12 november 2007, ingekomen bij de Douanekamer van het Gerechtshof te Amsterdam (hierna: Douanekamer) op 13 november 2007.

2.2. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.3. Tegen de sub 1.3. vermelde uitspraak van de rechtbank heeft ook de inspecteur hoger beroep ingesteld bij beroepschrift van 12 november 2007, ingekomen bij de Douanekamer op 14 november 2007. De inspecteur heeft het beroepschrift aangevuld bij brief van 12 december 2007.

2.4. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

2.5. De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgevonden ter zitting van 17 maart 2009. De zaken zijn, op verzoek van partijen behandeld tezamen met die met kenmerken P 07/902 DK en 07/903 DK . Namens belanghebbende is verschenen en gehoord mr. T, en namens de inspecteur drs. H. De inspecteur heeft een pleitnota voorgelezen en overgelegd.

Van hetgeen partijen over en weer hebben verklaard is proces-verbaal opgemaakt, welke aan deze uitspraak is gehecht. Na de zitting heeft belanghebbende, met instemming van de inspecteur, een nader stuk ingediend welk stuk zij tevens aan de inspecteur heeft gezonden.

3. De feiten

Met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank, de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting stelt de Douanekamer de volgende feiten vast.

3.1. Belanghebbende heeft in opdracht van de vennootschap onder firma K te U (hierna K) de in het hierna opgenomen schema vermelde aangiften (hierna: de aangiften A tot en met F) voor het vrije verkeer gedaan:

Datum Aangifte ten invoer nr Aantal cartons Aangegeven tariefpost Douanewaarde

A 19-09-2003 IM4 0000 3502600 03 0000 3646 370 9403 10 99 € 15.783

B 15-12-2003 IM4 0000 3502600 03 0000 5017 616 9403 20 99 € 14.864

C 19-01-2004 IM4 0000 3502600 04 0000 0201 1578 9403 20 99 € 35.840

D 29-01-2004 IM4 0000 3502600 04 0000 0401 1386 9403 20 99 € 30.360

E 11-03-2004 IM4 0000 3502600 04 0000 1046 1136 9403 20 99 € 33.183

F 27-04-2004 IM4 0000 3502600 04 0000 1882 1383 9403 20 99 € 34.545

De goederen komen van oorsprong uit China.

Belanghebbende heeft de goederen aangegeven onder tariefpost 9403 10 99 en 9403 20 99. Voor deze beide aangegeven posten gold een tarief van 0% aan douanerechten.

3.2. De verificatie van de aangiften, met uitzondering van aangifte E van 11 maart 2004, is aan de hand van bescheiden uitgevoerd. Bij de aangifte van 11 maart 2004 zijn de goederen aan een fysieke controle onderworpen.

3.3. Naar aanleiding van een in 2005 ingestelde controle, heeft de inspecteur zich op het standpunt gesteld dat de goederen moeten worden ingedeeld onder tariefpost 9403 80 00 van het Gemeenschappelijk douanetarief (hierna: GDT). Voor goederen van deze post gold een tarief van douanerechten van 5,6%. Dit heeft geleid tot een uitnodiging tot betaling, gedagtekend 5 oktober 2005, van € 9.216,20, die als volgt is samengesteld:

Aangifte Datum Douanewaarde UTB

A 19-09-2003 € 15.783 € 883,85

B 15-12-2003 € 14.864 € 832,38

C 19-01-2004 € 35.840 € 2.007,04

D 29-01-2004 € 30.360 € 1.700,16

E 11-03-2004 € 33.183 € 1.858,25

F 27-04-2004 € 34.545 € 1.934,52

UTB 5-10-2005 Totaal € 9.216,20

3.4. Tot de stukken van het geding behoren afschriften uit een handelscatalogus van K waarin van de ingevoerde producten een omschrijving en een foto is opgenomen. De goederen betreffen diversen typen tafels die gemeen hebben dat het onderstel van metaal is en het blad c.q. de bladen van glas.

Voorts behoort tot de stukken een brief van 27 maart 2007 van de inspecteur waarin is opgenomen welke typen tafels zijn ingevoerd, gespecificeerd per aangifte. Voor zover van typen tafels geen informatie in de handelscatalogus aanwezig is heeft de inspecteur in deze brief aangegeven met welke typen tafels, die wél in de catalogus voorkomen, deze tafels overeenkomen. Van de tafels met typenummer 4002 en 4079 ontbreekt echter iedere omschrijving. Hierna is opgenomen een overzicht:

Tafeltype Omschrijving Kenmerken volgens foto Komt voor in aangifte

4000

4002

4003

4012

4013

4015

4016

4017

4018

4019

4022

4030

4031

4032

4075

4079

ID03B

ECA017B

9

ECA201B

E

K15

J313 Salontafel

geen

Eetkamer/schuiftafel

Computermeubel

Computermeubel

Bijzettafel

Bijzettafel

Bijzettafel

Salontafel

Salontafel

TV-Audiomeubel

Komt overeen met 4031

Eetkamertafel

Komt overeen met 4031

Salontafel

geen

Komt overeen met 4003

Komt overeen met 4012

Komt overeen met 4000

Komt overeen met 4013

Komt overeen met 4022

Komt overeen met 4015

Komt overeen met 4015 Tafel met twee bladen

geen

Tafel met uitschuifbaar blad

Meubel met drie bladen en wielen en plankje

Meubel met drie bladen en plankje

Ronde bijzettafel

Ronde bijzettafel

Ronde bijzettafel met twee bladen

Lage tafel met twee bladen

Lage tafel twee bladen en wielen

Meubel met vier bladen

Tafel met één blad

Lage tafel met twee bladen

geen

C D E F

F

A C D E F

A D E

D E

B C D E F

C D E

B C D F

C D

B C D F

F

C F

C

C D

D F

F

A

A

B

B

B

F

F

3.5. Tot de stukken behoren in Frankrijk en Duitsland aan derden afgegeven bindende tariefinlichtingen (hierna: BTI’s). Deze BTI’s betreffen tafels met een onderstel van metaal en een glazen blad en deze tafels worden ingedeeld in post 9403 20 80. Tot de stukken behoren voorts twee BTI’s in België afgegeven aan K (de importeur van de goederen) gedagtekend 8 februari 2006. Deze BTI’s luiden voor zover hier van belang als volgt:

“BE D.T. 245.958

6. Indeling van het goed in de douanenomenclatuur

9403208090

7. Omschrijving van het goed

Eetkamertafel met een glazen blad en een onderstel van metaal.

Het artikel bestaat in diverse kleuren en maakt deel uit van een reeks. De afmetingen (lengte/breedte/hoogte) bedragen 180cm x 90cm x 75 cm. Het artikel is per stuk verpakt voor verkoop in het klein. ”

(…)

9. Motivering voor de indeling van het goed

De bewoordingen van de codes 9403, 940320 en 94032080

De algemene regel 1 en 6 voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur .

Toelichtingen op het Geharmoniseerd Systeem, hoofdstuk 94, Algemene Opmerkingen”

“BE D.T. 245.959

6. Indeling van het goed in de douanenomenclatuur

9403208090

7. Omschrijving van het goed

Salontafel met een onderstel van metaal en een bovenblad van glas.

Het artikel bestaat in diverse kleuren en maakt deel uit van een reeks. De afmetingen (lengte/breedte/hoogte) bedragen 130cm x 60cm x 41 cm. Het artikel is per stuk verpakt voor verkoop in het klein. ”

(…)

9. Motivering voor de indeling van het goed

De bewoordingen van de codes 9403, 940320 en 94032080

De algemene regel 1 en 6 voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur .

Toelichtingen op het Geharmoniseerd Systeem, hoofdstuk 94, Algemene Opmerkingen”

4. Het geschil en de relevante wetsbepalingen

4.1. In hoger beroep is nog in geschil of de goederen vermeld in het overzicht onder 3.4. moeten worden ingedeeld onder tariefpost 9403 80 00 van het GDT, zoals de inspecteur voorstaat, dan wel onder tariefpost 9403 20 99 hetgeen belanghebbende bepleit. Ingeval het gelijk met betrekking tot dit punt aan de inspecteur is, is in geschil of de BTI’s vermeld onder 3.5. tot een andere indeling nopen.

Tussen partijen is niet meer in geschil dat de UTB voor zover deze betrekking heeft op de goederen met productnummers 4002 en 4079 dient te worden vernietigd. Dit betekent dat de UTB dient te worden verminderd met een bedrag van € 123,98 + € 71,63 = € 195,61.

Tussen partijen is evenmin meer in geschil dat de UTB voor zover deze betrekking heeft op aangifte E, gedagtekend 11 maart 2004, dient te worden verminderd naar nihil. Dat betekent dat de UTB dient te worden verminderd met een bedrag van € 1.858,25.

De proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase vormt geen afzonderlijk geschilpunt meer, dat wil zeggen dat deze, ingeval de uitspraak op bezwaar wordt vernietigd tot het juiste bedrag is toegekend door de rechtbank.

4.2. Voorvermelde posten luiden als volgt:

Post 9403 20 99

“9403 Andere meubelen en delen daarvan:

(…)

9403 20 - andere meubelen van metaal:

(…)

- - andere:

(…)

9403 20 99 - - - andere”.

Post 9403 80 00

“9403 Andere meubelen en delen daarvan:

(…)

9403 80 00 - meubelen van andere stoffen, teen, rotting, en bamboe

daaronder begrepen”.

4.3. De relevante Aantekeningen en Toelichting luiden als volgt:

Aantekening 2 op Hoofdstuk 94

“De artikelen (andere dan delen) bedoeld bij de posten 9401 tot en met 9403 worden slechts onder deze posten ingedeeld indien zij gemaakt zijn om op de grond te worden geplaatst.

Onder vorenbedoelde posten blijven evenwel ingedeeld, ook al zijn zij gemaakt om te worden opgehangen, aan de wand te worden bevestigd of op elkaar te worden gezet:

a) kasten, boekenkasten, rekken en elementenmeubelen;

b) zitmeubelen en bedden.”

Aantekening 3 op Hoofdstuk 94

“a) Als delen van artikelen bedoeld bij de posten 9401 tot en met 9403 worden niet aangemerkt, afzonderlijk aangeboden platen (ook indien in bepaalde vorm gebracht, maar niet samengevoegd met andere delen) van glas (spiegels daaronder begrepen), van marmer, van andere steen of van andere materialen bedoeld bij hoofdstuk 68 of 69.

b) Afzonderlijk aangeboden artikelen bedoeld bij de post 9404 blijven ingedeeld onder die post, ook indien zij delen zijn van meubelen bedoeld bij de posten 9401 tot en met 9403.”

GS-Toelichting op Hoofdstuk 94

“Met meubelen in de zin van hoofdstuk 94 worden bedoeld:

A. allerlei verplaatsbare voorwerpen die niet zijn begrepen onder andere posten met een meer specifieke omschrijving en die zijn gemaakt om op de grond te worden geplaatst (ook al zijn zij in sommige gevallen

- bijvoorbeeld meubelen en zetels aan boord van schepen - ingericht om aan de vloer bevestigd of vastgezet te worden) en dienen tot het meubileren, in hoofdzaak tot utilitaire doeleinden, van woonruimten, (…).

Soortgelijke voorwerpen (banken, stoelen, enzovoort), die geplaatst worden in tuinen, op pleinen of in parken, vallen eveneens onder dit hoofdstuk;”

Mededeling van de Commissie van 18 juli 2007, wijziging Toelichting op post 9403

“9403 Andere meubelen en delen daarvan

Tafels die van verschillende materialen zijn gemaakt, worden ingedeeld overeenkomstig het materiaal waarvan het onderstel (poten en frame) is gemaakt, tenzij, met toepassing van algemene regel 3, onder b), voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur, het materiaal waarvan het blad gemaakt is, de tafel zijn wezenlijke karakter geeft, bijvoorbeeld doordat dit een hogere waarde heeft dan het onderstel (dit is bijvoorbeeld het geval indien het blad van edelmetaal, glas, marmer of zeldzaam hout is gemaakt). ”

5. Het standpunt van belanghebbende

5.1. De goederen zijn bij de aangifte terecht aangegeven als andere meubelen van metaal van tariefpost 9403 20 00 van het GDT (in één geval onder post 9403 10 99). De uitstraling van het meubel wordt bepaald door het metalen onderstel. Het bovendeel van het meubel is van ondergeschikt belang. Het wezenlijk karakter van de goederen wordt mitsdien bepaald door het frame/onderstel.

5.2. De heffing in alle lidstaten dient gelijk te zijn. In andere lidstaten worden deze tafels ingedeeld onder post 9403 20 99. Dat blijkt uit de overgelegde BTI’s uit Frankrijk en Duitsland. Deze BTI’s staan niet op naam van belanghebbende. De importeur K heeft in februari 2006 met name vanwege deze procedure besloten om voortaan de goederen via België in te voeren. Daar zijn BTI’s aangevraagd en verkregen voor indeling in post 9403 20 99. Bij de aanvraag van deze BTI’s is bewust gekozen voor tafels met relatief de grootste glazen bladen. Ook bij deze tafels is het onderstel bepalend, aldus blijkt uit deze BTI’s.

6. Het standpunt van de inspecteur

6.1. De goederen moeten worden ingedeeld onder tariefpost 9403 80 00 van het GDT. Voor de indeling van de goederen zijn in casu indelingsregels 2b en 3b van belang. Het wezenlijk karakter van de goederen wordt bepaald door het glazen tafelblad. De omvang van het glazen deel is groter dan de omvang van het metalen deel. Verder is ten opzichte van het gebruik het glazen deel belangrijker dan het metalen deel. Een onderstel zonder blad heeft geen gebruiksnut.

6.2. Ook indien het wezenlijk karakter van de goederen niet kan worden bepaald, moet indeling onder tariefpost 9403 80 00 van het GDT plaatsvinden. Dat volgt uit indelingsregel 3c, waarin is bepaald dat in de gevallen waarin de indeling aan de hand van het bepaalde onder 3a en 3b niet mogelijk is, van de verschillende posten die in aanmerking komen, de post wordt toegepast die in volgorde van nummering het laatst is geplaatst.

7. Overwegingen omtrent het geschil

Indeling van de goederen in het GDT

7.1. Al de in te delen goederen bestaan uit een onderstel van metaal en een blad dan wel verscheidene bladen van glas. Voor alle goederen geldt dat uit de combinatie van het onderstel met blad(en) een meubel wordt verkregen. Dat kan betreffen een eettafel, salontafel, bijzettafel, televisiemeubel of een computermeubel. Al deze meubelen zijn gelet op hun uiterlijke verschijningsvorm bedoeld om in huis te worden gebruikt en niet in een kantoor.

7.2. Naar het oordeel van de Douanekamer kan niet vastgesteld worden welk materiaal het wezenlijk karakter van de onderhavige producten bepaalt, omdat noch de voor de samenstelling gebezigde stoffen noch de bestemming daarvoor een indicatie opleveren; het onderstel en blad(en) vullen elkaar aan en zijn gelijkwaardige componenten. Volledigheidshalve zij nog opgemerkt dat de inspecteur ter zitting zijn stelling dat het blad c.q. de bladen een hogere waarde hebben dan het onderstel heeft ingetrokken en dat hij erkent dat deze gelet op overgelegde facturen een vergelijkbare waarde hebben. Ook wat hun waarde betreft zijn onderstel en blad(en) van vergelijkbare betekenis voor het wezenlijk karakter van het product .

Overwogen zij nog dat aan de aanwezigheid van wieltjes en bij twee typen computertafels van een plankje waarop een computer kan worden geplaatst, voor de toepassing van de indelingsregels geen doorslaggevend gewicht toekomt.

De Douanekamer is gelet op het vorenoverwogene van oordeel dat de indeling van de onderhavige meubelen dient te geschieden met toepassing van indelingsregel 3c, te weten naar de post die in volgorde van nummering het laatst in het tarief is geplaatst.

Als gevolg hiervan dient het goed, gelet op de in aanmerking komende posten, onder post 9403 80 00 van het GDT te worden gerangschikt.

De in andere lidstaten afgegeven BTI’s

7.3. Met betrekking tot de verwijzing van belanghebbende naar de in andere lidstaten afgegeven BTI’s, waarin soortgelijke goederen worden ingedeeld in tariefpost 9403 20 99 van het GDT geldt het volgende. Belanghebbende heeft ter zitting aangegeven dat zij, gelet op de jurisprudentie, geen beroep doet op het vertrouwensbeginsel, noch voor wat betreft de BTI’s afgegeven aan andere rechthebbenden in Duitsland en Frankrijk noch voor wat betreft de BTI’s afgegeven aan Klotz in België, welke BTI’s van later datum zijn dan het tijdvak waar de onderhavige UTB betrekking op heeft. Belanghebbende meent echter dat uit deze BTI’s blijkt dat in verschillende lidstaten een andere uitvoeringspraktijk bestaat inzake de indeling van de onderhavige goederen dan de inspecteur voorstaat en dat dit een ongewenste +situatie is. De Douanekamer overweegt in dit verband dat de mogelijk bestaande praktijk in andere lidstaten en de in deze lidstaten afgegeven BTI’s geen voorwerp van geschil vormen in de onderhavige procedure. Indien en voor zover belanghebbende meent dat genoemde omstandigheid meebrengt dat prejudiciële vragen moeten worden gesteld geldt dat een uiteenlopende praktijk in verschillende lidstaten weliswaar ongewenst is doch dat er verschillende andere mechanismen, dan het stellen van prejudiciële vragen, bestaan om dergelijke tegenstrijdigheden te voorkomen (vgl. HvJ EG, 15 september 2005, zaak nr. C-495/03, Intermodal Transports, BNB 2006/20 c*). De Douanekamer ziet ook overigens geen aanleiding in deze zaak prejudiciële vragen te stellen.

Slotsom

7.4. Gelet op hetgeen sub 7.1. tot en met 7.3. is overwogen dienen de goederen te worden ingedeeld in tariefpost 9403 80 00. Het hoger beroep van belanghebbende is in zoverre ongegrond en het hoger beroep van de inspecteur is in zoverre gegrond. Tussen partijen is niet in geschil dat alsdan de UTB dient te worden verminderd met een bedrag van € 195,61 en € 1.858,25 zijnde in totaal € 2.053,86. De uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd.

8. De proceskosten

De Douanekamer acht geen termen aanwezig voor een veroordeling van een der partijen in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

De proceskostenveroordeling door de rechtbank inzake het instellen van beroep en inzake het indienen van bezwaar kan in stand blijven.

9. De beslissing

De Douanekamer:

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank behoudens voor zover deze de proceskostenvergoeding betreft en de vergoeding van het griffierecht;

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de UTB tot een bedrag van € 7.152,52 (€ 9.216,20 -/- € 2.063,68) en

- gelast de Staat het griffierecht van € 428 aan belanghebbende te vergoeden.

De uitspraak is gedaan door mrs. E.M. Vrouwenvelder, voorzitter, en A. Bijlsma en K. Kooijman leden, in tegenwoordigheid van de griffier. De beslissing is op 14 mei 2009 in het openbaar uitgesproken.

De beslissing is op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken.

De Douanekamer heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.