Gerechtshof Amsterdam, 24-09-2009, BJ9422, 07-00448
Gerechtshof Amsterdam, 24-09-2009, BJ9422, 07-00448
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 24 september 2009
- Datum publicatie
- 7 oktober 2009
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2009:BJ9422
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2011:BN3529, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2011:BN3529
- Zaaknummer
- 07-00448
- Relevante informatie
- Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-03-2027] art. 8:56, Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025] art. 6.3, Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025] art. 6.13, Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025] art. 6.16
Inhoudsindicatie
1. De gemachtigde vroeg twee maal, zeer kort vóór de zitting, uitstel wegens privé-omstandigheden. De gemachtigde heeft na het eerste uitstel kennelijk geen maatregelen getroffen voor zijn vervanging of voor het verschijnen van belanghebbende ter zitting. Het Hof overweegt dat een doelmatige procesgang zwaarder weegt dan het opnieuw uitstel verlenen van de zitting, waarbij komt dat door de inspecteur ter zitting van 8 september 2009 niets aan de stukken is toegevoegd dat voor het doen van uitspraak van belang is.
2. Betalingen van alimentatie aan ex-echtgenote en uitgaven ter zake van levensonderhoud zijn niet aannemelijk gemaakt. Een overigens wel als alimentatie in aftrek te aanvaarden bedrag ter grootte van het eigenwoningforfait kan wegens interne compensatie met te veel in aftrek aanvaarde lijfrentepremie niet tot verlaging van het belastbare inkomen leiden.
De uitgaven die belanghebbende in verband met het overlijden van zijn broer heeft gedaan, kunnen niet in aftrek worden gebracht.
3. Het Hof leidt uit het proces-verbaal van zitting van de rechtbank af dat belanghebbende ter zitting is verschenen in tegenwoordigheid van zijn toenmalige gemachtigde en dat belanghebbende of zijn gemachtigde ter zitting het woord hebben gevoerd. In dat licht acht het Hof niet aannemelijk belanghebbendes stelling dat hij die gelegenheid niet heeft gekregen.
Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Kenmerk P07/00448
24 september 2009
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
X te Z,
belanghebbende,
gemachtigde G.J. Nahar,
tegen de uitspraak in de zaak met nummer AWB 06/9401 van de rechtbank Haarlem van 8 juni 2007 in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Amsterdam,
de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De inspecteur heeft met dagtekening 10 maart 2006 aan belanghebbende voor het jaar 2003 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 31.585.
De inspecteur heeft het door belanghebbende tijdig ingediende bezwaar bij uitspraak van 28 juli 2006 afgewezen.
1.2. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de inspecteur tijdig beroep ingesteld bij de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank). Bij uitspraak van 8 juni 2007, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
1.3. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij beroepschrift van 19 juli 2007, bij het Hof ingekomen op 20 juli 2007.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4. Bij aangetekende brieven van 31 december 2008 deelde het Hof belanghebbende en de inspecteur mede dat het door belanghebbende ingestelde hoger beroep op 9 februari 2009 zou worden behandeld.
1.5. Op 26 januari 2009 zijn nadere stukken ontvangen van belanghebbende. Deze zijn in afschrift verstrekt aan de inspecteur.
1.6. Bij faxbericht van 6 februari 2009 verzocht belanghebbendes gemachtigde uitstel van de zitting in verband met privé-omstandigheden. Dit verzoek is gehonoreerd en bij brieven van dezelfde datum is aan partijen medegedeeld dat de mondelinge behandeling geen doorgang zou vinden.
1.7. Partijen zijn bij aangetekende brieven van 13 juli 2009 van het Hof uitgenodigd voor de zitting op 8 september 2009.
Belanghebbendes gemachtigde heeft bij faxbericht van 6 september 2009 uitstel van de mondelinge behandeling gevraagd, omdat hij in de middag van die dag wegens familieomstandigheden naar het buitenland moest vertrekken. In een telefoongesprek waarin een griffiemedewerkster de gemachtigde ervan op de hoogte stelde dat de zitting zou doorgaan, dat een medewerker van het kantoor van de adviseur dan wel de belanghebbende mogelijk zelf zou kunnen komen teneinde de toegezegde nadere stukken over te leggen, en dat er, afhankelijk van wat er ter zitting aan stukken zou worden overgelegd dan wel overigens aan de orde zou komen, eventueel een nieuwe zitting zou worden vastgesteld. De gemachtigde deelde de griffiemedewerkster mee dat hij naar zijn in Q wonende zieke moeder moest en dat hij misschien zijn echtgenote naar de zitting zou sturen. Bij faxbericht van 7 september 2009 deelde de gemachtigde, die op dat tijdstip niet op zijn kantoor aanwezig was, het Hof mede dat hij niet aanwezig kon zijn op de zitting en dat hij op dat moment verder geen personeel in dienst had.
1.8. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 september 2009. Namens de inspecteur is verschenen A. Namens belanghebbende is niemand verschenen.
2. Feiten
2.1.1. Bij beschikking van (…) van de rechtbank Amsterdam is de echtscheiding uitgesproken tussen belanghebbende en B. Belanghebbende en B hebben twee kinderen, C, geboren op (…), en D, geboren op (…).
De rechtbank bepaalde onder meer dat de kinderen woonplaats hebben bij B, dat B gedurende zes maanden in de echtelijke woning kon blijven wonen en dat het echtscheidingsconvenant van 24 december 2002 onderdeel uitmaakte van de beschikking.
2.1.2. In genoemd echtscheidingsconvenant is onder meer bepaald:
“ARTIKEL V: KINDERALIMENTATIE
Partijen zijn onderling overeengekomen dat (…) (belanghebbende) geen alimentatie hoeft te betalen voor levensonderhoud van de twee minderjarige kinderen. Belanghebbende neemt alle schulden die partijen zijn aangegaan binnen het huwelijk op zich en heeft derhalve geen draagkrachtruimte meer om alimentatie te voldoen.
ARTIKEL VI: OMGANGSREGELING
Partijen zijn de navolgende omgangsregeling onderling overeengekomen. Belanghebbende mag het minderjarige kind C iedere zaterdag bij zich hebben van 12.00 uur tot en met 18.00 uur en één keer per maand (…) mag C van zaterdag 12.00 uur tot en met zondag 15.00 uur bij belanghebbende blijven. Belanghebbende mag het minderjarige kind D twee keer per maand op de zaterdag van 12.00 uur tot en met 18.00 uur bij zich hebben. De omgang in de vakantieperiode wordt in onderling overleg geregeld.”
In het convenant is geen bepaling opgenomen met betrekking tot alimentatie voor B.
2.2. Belanghebbende deed aangifte van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 22.164, bij de belastingdienst binnengekomen op 5 maart 2004. Dit belastbaar inkomen was als volgt samengesteld:
- loon € 27.245
- uitkering UWV € 13.977
- aftrek openbaar vervoer -/- € 376
- inkomsten eigen woning (€ 373 - € 7.864) -/- € 7.491
- premies lijfrenten, enz. -/- € 1.770
€ 31.585
- persoonsgebonden aftrek:
- alimentatie € 3.600
- levensonderhoud kinderen € 1.596
- ziektekosten (€ 7.762- € 3.537) € 4.225
€ 9.421
€ 22.164
Belanghebbende maakte voorts aanspraak op de algemene heffingskorting, de arbeidskorting, de kinderkorting, de aanvullende kinderkorting en de verhoogde aanvullende kinderkorting en de combinatiekorting.
2.3. Bij het vaststellen van de aanslag zijn de persoonsgebonden aftrek en de kinderkorting, de aanvullende kinderkorting en de verhoogde aanvullende kinderkorting en de combinatiekorting niet geaccepteerd. Het belastbare inkomen uit werk en woning is aldus vastgesteld op € 31.585.
2.4. Belanghebbende diende een bezwaarschrift tegen de aanslag in, waarbij een herziene aangifte was gevoegd. De berekening van het nader aangegeven belastbare inkomen uit werk en woning luidde als volgt:
- loon € 27.245
- uitkering UWV € 13.977
-.inkomsten eigen woning (€ 373 - € 7.864) -/- € 7.491
- premies lijfrenten, enz -/- € 409
€ 33.322
- persoonsgebonden aftrek:
- alimentatie € 3.600
- levensonderhoud kinderen € 1.785
€ 5.385
€ 27.937
Het bedrag ad € 1.785 bestond uit {3 x € 325 (eerste drie kwartalen) =} € 975 + {3 x € 270 (eerste drie kwartalen) =} € 810 voor achtereenvolgens C en D.
3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft belanghebbendes beroep ongegrond verklaard, waarbij zij heeft overwogen:
“4. De rechtbank stelt voorop, nu de Inspecteur de gevraagde aftrek gemotiveerd heeft betwist, dat de bewijslast te dezen op belanghebbende rust. Omdat belanghebbende onvoldoende inzicht heeft verschaft in de (aard van de) in geding zijnde kosten en de betaling ervan, is hij naar het oordeel van de rechtbank in gebreke gebleven het van hem te verlangen bewijs te leveren. De rechtbank hecht eraan erop te wijzen dat met de Inspecteur niet anders is te constateren, gelet op de in het dossier voorhanden zijnde stukken, dan dat uit de door belanghebbende ingebrachte stukken volstrekt onvoldoende bewijs is te putten voor de conclusie dat de opgevoerde posten, zelfs maar voor een deel, in aftrek kunnen worden gebracht. Wat betreft de posten alimentatie en levensonderhoud kind klemt dat te meer, omdat uit het echtscheidingsconvenant blijkt dat uitdrukkelijk is afgesproken dat belanghebbende geen alimentatie voor de kinderen betaalt en verder uit het convenant niet blijkt dat belanghebbende enige alimentatie aan zijn ex-echtgenote is verschuldigd.
5. Gelet op dat alles is de rechtbank van oordeel dat het ervoor moet worden gehouden dat de door belanghebbende opgevoerde kosten niet kunnen worden geschaard onder de voor aftrek in aanmerking komende uitgaven.”
4. Geschil in hoger beroep
In geschil is of belanghebbende recht heeft op aftrek van
- alimentatie ten behoeve van zijn ex-echtgenote, door belanghebbende gesteld op € 3.600;
- uitgaven voor levensonderhoud van kinderen jonger dan 30 jaar, door belanghebbende gesteld op € 1.785, en
- buitengewone uitgaven, te weten kosten van ziekte en overlijden, ten bedrage van € 4.225.
5. Standpunten van partijen
Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken.
Ter zitting heeft de inspecteur, zakelijk weergegeven, hieraan nog het volgende toegevoegd:
De door belanghebbende nader ingezonden stukken hebben mij geen verandering van inzicht gegeven. De verklaringen van de school en van de sportvereniging geven geen inzicht in de kosten. Verder kan ik over bonnen uit 2008 en 2009 niet zoveel zeggen. Deze zeggen mij niet veel over het jaar 2003, het jaar dat thans in geding is. Ik vroeg mij ook af wie er recht op kinderbijslag had maar ik heb dat niet kunnen achterhalen. Wij hebben geen systeem om daarover iets te raadplegen. Belanghebbendes eigen verklaring is dat zijn ex-echtgenote geen inkomstenbron had, dus misschien heeft belanghebbende de kinderbijslag zelf ontvangen.
6. Beoordeling van het geschil
6.1. Het Hof heeft het verzoek om uitstel van de mondelinge behandeling van 8 september 2009 afgewezen op de volgende gronden:
- aan de gemachtigde was reeds eerder, voor de zitting van 9 februari 2009, wegens zijn privé-omstandigheden uitstel verleend;
- beide keren is het verzoek zeer kort vóór de zitting ingediend;
- de gemachtigde heeft na het eerste uitstel kennelijk geen maatregelen getroffen om ervoor te zorgen dat hij in voorkomend geval een vervanger heeft dan wel dat belanghebbende zijn eigen zaak zou kunnen bepleiten, hoewel de gemachtigde telefonisch aan de griffiemedewerker heeft meegedeeld dat zijn echtgenote ter zitting zou kunnen verschijnen met de nader toegezegde stukken.
Het Hof is van oordeel dat een doelmatige procesgang zwaarder weegt dan het opnieuw uitstel verlenen van de zitting, waarbij komt dat door de inspecteur ter zitting van 8 september 2009 niets aan de stukken is toegevoegd dat voor het doen van uitspraak van belang is.
6.2. Met betrekking tot de door belanghebbende gevraagde aftrek ter zake van alimentatie voor B en ter zake van levensonderhoud van zijn kinderen is het Hof van oordeel dat de rechtbank op goede gronden een juiste beslissing heeft genomen. Het Hof maakt dan ook de door de rechtbank gebezigde overwegingen tot de zijne. De bijlagen die zijn gevoegd bij de op 26 november 2009 ontvangen nadere stukken van belanghebbende, waaronder nota’s uit 2008 en 2009 brengen het Hof niet tot een ander oordeel.
Het Hof voegt hieraan toe dat de inspecteur zich op het standpunt stelt dat in principe een bedrag ad € 373 (het eigenwoningforfait) als alimentatie voor B in aftrek kan worden gebracht, doch dat dit bedrag dient te worden gecompenseerd met een bedrag van (€ 1.770 - € 409 =) € 1.361 ter zake van te veel in aftrek aanvaarde premies lijfrenten. Het Hof volgt de inspecteur in diens visie dat aldus geen aftrek ter zake van alimentatie voor B kan worden toegestaan.
6.3. Ingevolge artikel 6.16, aanhef en onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001 zijn buitengewone uitgaven de uitgaven wegens overlijden van de belastingplichtige, zijn partner en zijn jonger dan 27-jarige kinderen.
De uitgaven die belanghebbende in verband met het overlijden van zijn broer heeft gedaan, kunnen op grond van voormelde artikel niet in aftrek worden gebracht. In dit kader neemt het Hof in aanmerking dat gesteld noch gebleken is dat sprake is van een bij belanghebbende inwonende zorgafhankelijke broer, zoals bedoeld in onderdeel g van genoemd artikel 6.16.
6.4. In de eerder genoemde nadere stukken stelt belanghebbende onder meer dat hij bij de rechtbank geen gelegenheid heeft gekregen de situatie mondeling toe te lichten. Uit het proces-verbaal van zitting van de rechtbank leidt het Hof af dat belanghebbende ter zitting is verschenen in tegenwoordigheid van zijn toenmalige gemachtigde en dat belanghebbende of zijn gemachtigde ter zitting het woord hebben gevoerd. In dat licht acht het Hof niet aannemelijk belanghebbendes stelling dat hij die gelegenheid niet heeft gekregen.
6.5. De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.
7. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
8. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Aldus gedaan door mrs. A.P.M. van Rijn, voorzitter, E.M. Vrouwenvelder en B.A. van Brummelen, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. V.M. Maat als griffier. De beslissing is op 24 september 2009 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1.. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.