Home

Gerechtshof Amsterdam, 10-12-2009, BK6530, 07/00156

Gerechtshof Amsterdam, 10-12-2009, BK6530, 07/00156

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
10 december 2009
Datum publicatie
16 december 2009
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2009:BK6530
Zaaknummer
07/00156
Relevante informatie
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023] art. 13

Inhoudsindicatie

Vermogenstoename belast of vrijgesteld op grond van de deelnemingsvrijstelling? Compromis.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerk P07/00156

10 december 2009

uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst Amsterdam, de inspecteur,

tegen de uitspraak in de zaak met nummer AWB 05/423 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

[X BV], te [Z], belanghebbende,

gemachtigde J. Mulder (Abako administratie te Stompetoren)

en

de inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. De inspecteur heeft met dagtekening 5 juni 2004 aan belanghebbende voor het jaar 2001 een aanslag opgelegd in de vennootschapsbelasting berekend naar een belastbaar bedrag van € 191.293.

1.2. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 5 januari 2005, de aanslag gehandhaafd.

1.3. Bij uitspraak van 14 februari 2007, verzonden op 20 februari 2007, heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en het belastbaar bedrag vastgesteld op € 73.253.

1.4. Het tegen deze uitspraak door de inspecteur ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 27 maart 2007. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2007. Bij brief van 29 april 2009 is het daarvan opgemaakte proces-verbaal aan partijen gezonden.

1.6. Bij brief van de griffier van 15 november 2007 heeft het Hof nadere gegevens en inlichtingen aan belanghebbende gevraagd, op welk verzoek belanghebbend nadere stukken heeft ingezonden bij brief van gemachtigde van 30 januari 2008. Door de inspecteur is hierop gereageerd bij brief van 6 maart 2008.

1.7. Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 22 oktober 2008. Bij brief van 29 april 2009 is het daarvan opgemaakte proces-verbaal aan partijen gezonden.

1.8. Bij brief van de griffier van 30 oktober 2008 heeft het Hof nadere gegevens en inlichtingen aan belanghebbende gevraagd, op welk verzoek belanghebbende nadere stukken heeft ingezonden bij brief van gemachtigde van 21 november 2008. Van de inspecteur zijn in reactie daarop nadere stukken ontvangen bij brief van 13 januari 2009, waarop belanghebbende nadere stukken heeft ingezonden bij brief van gemachtigde van 27 februari 2009.

1.9. Het nadere onderzoek ter zitting is voortgezet op 18 november 2009. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2. Feiten

2.1. De rechtbank heeft in haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld:

“2.1. [Belanghebbende] is opgericht op 16 april 1998. Haar bedrijfsomschrijving luidt: het beheren van aandelen. Directeur en enig aandeelhouder is [A]. Ultimo 2000 bezat [belanghebbende] 50% van het aandelenkapitaal van [B BV] en 33% van het aandelenkapitaal van [C BV]. De resterende 50% van de aandelen in [B BV] werd gehouden door [D BV]. De resterende 67% van de aandelen in [C BV] werden gehouden door [D BV], respectievelijk [E BV]. [B BV] en [C BV] drijven ieder een reclamebureau.

2.2. Op 31 augustus 2000 hebben [belanghebbende], [D BV], [E BV] en [C BV] een overeenkomst getekend ter zake van de overdracht van de aandelen [C BV] aan [D BV] en [E BV] en de voldoening van managementfees over 1999 en 2000 door [C BV] aan [A] van in totaal fl. 148.875,10 exclusief BTW. In de artikelen 2 en 3 van deze overeenkomst is onder meer bepaald dat in gezamenlijk overleg zal worden overgegaan tot aanwijzing van een deskundige die de waarde van de aandelen vaststelt, waarna de aldus vastgestelde waarde tussen de partijen bij de overeenkomst bindend zal zijn en zal gelden als de koopprijs voor de aandelen. Tevens is bepaald dat de koopprijs in elk geval ten minste de nominale waarde van de aandelen zal zijn. Met betrekking tot de verschuldigde managementfees is een maandelijks betaalschema overeengekomen.

2.3. In maart 2001 is in aanvulling op de overeenkomst van 31 augustus 2000 een overeenkomst opgesteld en ondertekend (hierna: de overeenkomst), waarin – voor zover van belang – het volgende is opgenomen:

“Ondergetekenden:

1. (...) [D BV] (…) te dezen vertegenwoordigd door haar bestuurder [F], hierna te noemen “[D BV]”;

2. (...) [E BV] (…) te dezen vertegenwoordigd door haar bestuurder [G], hierna te noemen “[E BV]”;

3. [Belanghebbende] (...);

4. (...) [C BV], (…) te dezen vertegenwoordigd door haar bestuurders [D BV] en [E BV] (…);

5. (...) [B BV] (…) te dezen vertegenwoordigd door haar bestuurders [F] en [A] (…);

6. [F] (…) hierna te noemen “[F]”;

7. [A] (…) hierna te noemen “[A]”;

alle hierboven genoemde (rechts)personen hierna ook tezamen aan te duiden als “Partijen”,

Overwegende:

(a) dat [D BV], [E BV], [belanghebbende] en [C BV] op 31 augustus 2000 een vaststellingsovereenkomst (hierna: “[C BV Overeenkomst]”) hebben gesloten over de ontvlechting [C BV];

(b) dat [belanghebbende] zich genoodzaakt heeft gezien in het kader van de ontvlechting van [C BV] (onder meer) een kort geding tegen [D BV], [E BV] en [C BV] te starten, hetgeen heeft geleid tot een vonnis in kort geding van 9 november 2000 (hierna: “het Vonnis”);

(c) dat [belanghebbende] op basis van het Vonnis thans nog een bedrag van NGL 56.381,22 te vorderen heeft;

(...)

(e) dat [F] en [A] ieder 50% van de geplaatste aandelen in [B BV] houden en tevens beide statutair directeur van [B BV] zijn. [F] en [A] wensen ook terzake [B BV] tot ontvlechting te komen;

(f) dat Partijen met deze overeenkomst (hierna: “de Overeenkomst”) in één keer tot een volledige, vlotte en zakelijke afwikkeling van alle voornoemde punten wensen te komen, zonder daarmee de (juridische) juistheid van ieders standpunten te erkennen;

Komen hierbij het volgende overeen:

(…)

2. Afwikkeling [C BV]

2.1 [C BV], [D BV] en [E BV] zijn uit hoofde van het Vonnis thans nog een bedrag van NGL 56.381,22 (zijnde NGL 54.632,22 in hoofdsom en NGL 1.749,- aan wettelijke rente) aan [belanghebbende] verschuldigd. [C BV] zal voorts aan [belanghebbende] vergoeden de helft van de door [belanghebbende] sinds de ondertekening van de [C BV Overeenkomst] gemaakte advocaatkosten.(…) [Belanghebbende] zal aan [C BV] vergoeden de maandelijkse leasetermijnen (...) voor het gebruik van de Saab personenauto en de door hem gebruikte mobiele telefoon. (...) Partijen komen overeen dat de genoemde bedragen zullen worden verrekend overeenkomstig artikel 5 van deze Overeenkomst.

2.2 De waardebepaling van de aandelen die [belanghebbende] in [C BV] houdt (hierna: “[C BV Aandelen]”) overeenkomstig artikel 3 van de [C BV Overeenkomst], zal worden stopgezet. Partijen zullen de Deskundige daarvan op de hoogte stellen nadat alle bedragen in deze Overeenkomst tussen Partijen zijn vastgesteld. De prijs voor de [C BV Aandelen] wordt hierbij vastgesteld op de nominale waarde van NGL 14.000,-. Partijen komen overeen dat dit bedrag zal worden verrekend overeenkomstig artikel 5 van deze Overeenkomst.

2.3 [Belanghebbende] zal de [C BV Aandelen] overeenkomstig artikelen 4.1, 4.2 en 9 van de [C BV Overeenkomst] overdragen aan [D BV] en [E BV], met dien verstande dat met de verrekeningen als bedoel in artikel 5 van deze Overeenkomst, de koopprijs voor de [C BV Aandelen] zal zijn voldaan.

3. Afwikkeling [B BV]

3.1 Uit de administratie van [B BV] is gebleken dat tot dusver door [B BV] aan [A] en [belanghebbende] een hoger bedrag is uitgekeerd dan aan [F]. Om dit recht te trekken en zijn belang van [A] in [B BV] over te dragen aan [F], zal de volgende berekening worden gemaakt: het eigen vermogen van [B BV] wordt gedeeld door twee en daarvan worden de uitkeringen door [B BV] aan [belanghebbende] en [A] afgetrokken. Een resterend negatief bedrag wordt door [A] aan [F] betaald; een resterend positief bedrag wordt door [F] aan [A] betaald.

[B BV] erkent de hoogte van de bedragen. Met de verrekening als bedoel in deze Overeenkomst zijn [A] en [belanghebbende] jegens [B BV] volledig gekweten. Partijen komen overeen dat dit bedrag zal worden verrekend overeenkomstig het bepaalde in artikel 5 van deze Overeenkomst.

(…)

3.4 [F] en [A] zien daarmee af, voor wat betreft de waardebepaling en overdracht van de [B BV Aandelen], van een beroep op het bepaalde in de statuten van [B BV]. (...)

5. Verrekeningen en betalingen

5.1 Enerzijds zijn [C BV], [D BV], [F] en [E BV] (“[C BV c.s.]”) aan [belanghebbende] en [A] (“[A c.s.]”) verschuldigd een bedrag van NGL 56.381,22 + 14.000,- plus de helft van de door [belanghebbende] sinds de ondertekening van de [C BV Overeenkomst] gemaakte advocaatkosten en (eventueel) het bedrag op basis van artikel 3.1. Anderzijds is [A c.s.] aan [C BV c.s.] verschuldigd (…) (eventueel) het bedrag op basis van artikel 3.1. Anderzijds is [A c.s.] aan [C BV c.s.] verschuldigd de bedragen ter zake van de leaseauto en de mobiele telefoon en (eventueel) het bedrag op basis van artikel 3.1.

5.2 Partijen komen overeen dat de in lid 1 genoemde bedragen met elkaar zullen worden verrekend tot het bedrag van hun gelijke beloop, zodanig dat de betreffende Partijen voor de betreffende bedragen jegens elkaar volledig zullen zijn gekweten. Voor zover alsdan [C BV c.s.] dan wel [A c.s.] een resterend bedrag (“het Restant”) aan de ander is verschuldigd, zal het Restant op de in lid 3 bepaalde wijze worden voldaan.

5.3 Het Restant zal door de verschuldigde partij worden voldaan aan de ander (aan [C BV] indien [A c.s.] nog is verschuldigd; aan [belanghebbende] indien [C BV c.s.] nog is verschuldigd). Indien het Restant niet meer dan NGL 10.000,- bedraagt, dan zal het Restant in één termijn worden voldaan. Indien het Restant meer dan NGL 10.000,-, maar minder dan NGL 25.000,- bedraagt, zal het Restant in drie gelijke maandelijkse termijnen worden voldaan. Indien het Restant meer dan NGL 25.000,- bedraagt, dan zal het restant in vier gelijke maandelijkse termijnen worden voldaan. De eerste termijn zal zijn voldaan binnen 7 dagen na vaststelling van de nog niet bepaalde bedragen.

5.4 Partijen zullen zelf zorg dragen voor de juiste (boekhoudkundige) allocatie van de juiste bedragen bij de juiste partij. (…)

7. Finale kwijting

(…)

7.2 De overdracht van [B BV Aandelen] en de voldoening van het Restant strekken tot verrekening van al hetgeen [F], [D BV], [E BV], [C BV] en [B BV] enerzijds en [A] en [belanghebbende] anderzijds over en weer van elkaar te vorderen (menen te) hebben, uit welken hoofde dan ook, met uitzondering van het bepaalde in deze Overeenkomst en de [C BV Overeenkomst], en zij verstrekken hiertoe over en weer finale kwijting. (...)”

2.4. In het kader van de overeenkomst heeft [belanghebbende] bij notariële akte van 8 juni 2001 haar aandelen in [C BV] overgedragen aan [E BV] en [D BV]. De akte vermeldt een koopprijs van fl. 14.000, gelijk de nominale waarde van de aandelen en tevens de fiscale boekwaarde van de aandelen per 1 januari 2001. Blijkens een notariële akte van 17 augustus 2001 heeft [belanghebbende] haar aandelen in [B BV] overgedragen aan [D BV] voor een prijs van fl. 1. De fiscale boekwaarde hiervan per 1 januari 2001 bedroeg fl. 21.000.

2.5. [Belanghebbende] heeft aangifte vennootschapsbelasting 2001 gedaan naar een belastbaar bedrag van € 73.253, waarbij een bedrag van € 98.982 op grond van de deelnemingsvrijstelling als vrijgesteld voordeel uit hoofde van deelnemingen is verantwoord.

2.6. In antwoord op vragen van [de inspecteur] heeft [belanghebbende] bij brief van 25 augustus 2003 de volgende verklaring gegeven voor het resultaat uit deelnemingen van € 98.982:

Deelneming [C BV] Hfl. 14.000 € 6.352,92

Deelneming [B BV] 21.000 € 9.529,38

Balanswaarde per 1-1-‘01 Hfl. 35.000 € 15.882,30

Verkoopopbrengst:

[C BV] Hfl. 14.000

[B BV] 1

Hfl. 14.001 € 6.353,38

Deelnemingsverlies € -/- 9.528,92

Vorderingen en schulden [C BV] en [B BV]:

Schuld per 1-1-01 aan [B BV] uit r/c. Hfl. 245.214 € 111.273,22

Vordering per 1-1-01 op [C BV] -/- 121.146 € -/- 54.973,82

Vordering per 1-1-‘01 op [B BV] uit debiteuren -/- 16.196 € -/- 7.349,70

Vordering verkoop aandelen -/- 14.001 € -/- 6.353,38

Schuld per 1-1-‘01 aan [C BV] uit crediteuren 56.292 € 25.544,38

Schuld aan [C BV] uit crediteuren 2001 € 4.193,73

Ontvangen per bank in 2001 € 36.176,34

Totaal € 98.981,85

2.7. [De inspecteur] heeft een correctie van € 118.040 aangebracht op de door [belanghebbende] ingediende aangifte. Dit bedrag bestaat uit de som van de per saldo door [belanghebbende] aan [B BV] en [C BV] verschuldigde bedragen en het door [belanghebbende] per bank ontvangen bedrag. De aanslag is vastgesteld naar een belastbaar bedrag van € 191.293.”

2.2. Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan.

3. Geschil in hoger beroep

3.1. In geschil is of belanghebbende een uit hoofde van artikel 13 Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: de Wet) vrijgesteld resultaat uit deelneming van € 98.982 heeft ontvangen, zoals belanghebbende betoogt, of een vrijgesteld verlies uit deelneming van € 9.528 en daarnaast een belaste vermogenswinst op vorderingen en schulden van € 108.510, zoals de inspecteur stelt.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Hetgeen partijen voorts ter zitting hebben opgemerkt is opgenomen in het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting.

4. Beoordeling van het geschil

De rechtbank heeft belanghebbende in het gelijk gesteld.

Het Hof, van oordeel dat de door de rechtbank vastgestelde feiten niet – zonder meer – de gevolgtrekking kunnen rechtvaardigen dat de vermogenstoename van € 98.982 (geheel) onder de deelnemingsvrijstelling valt, heeft nader onderzoek ingesteld naar – onder meer – de administratieve vastlegging bij [C BV] en [B BV] van de bedragen uit de door belanghebbende aan de inspecteur overgelegde berekening (als opgenomen in 2.6. van de uitspraak van de rechtbank) en naar de aard van de in de rekening-courant tussen [B BV] enerzijds, belanghebbende en [D BV] anderzijds, verwerkte posten.

Het Hof heeft partijen ter zitting van 18 november 2009 voorgehouden welke – voorlopige – conclusies het aan dit nader onderzoek verbindt. Op voorstel van het Hof zijn partijen vervolgens overeengekomen dat de vermogenstoename van € 98.982 voor 50% ofwel € 49.491 wordt aangemerkt als een onder de deelnemingsvrijstelling vallend voordeel en voor 50% als een belast voordeel. Het Hof zal in overeenstemming hiermee beslissen.

Slotsom

De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd. Het Hof zal het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de inspecteur vernietigen en de aanslag verminderen tot een berekend naar een belastbaar bedrag van (€ 73.253 + € 49.491=) € 122.744.

5. Kosten

Het Hof acht termen aanwezig de inspecteur te veroordelen in de proceskosten die belanghebbende tot haar verweer in de procedure voor het Hof heeft moeten maken. Op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht en met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt de vergoeding gesteld op 4 (voor proceshandelingen: 1 voor het verweerschrift, 1 voor de zitting, 2 x 0,5 voor nadere zittingen, 2 x 0,5 voor schriftelijke inlichtingen) x 1 (gewicht van de zaak) x € 322 (waarde per punt) = € 1.288.

6. Beslissing

Het Hof:

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak van de inspecteur;

- vermindert de belastingaanslag tot een berekend naar een belastbaar bedrag van € 122.744 en;

- veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van de door belanghebbende in het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1.288.

De uitspraak is gedaan door mrs. J. den Boer, voorzitter, E.A.G. van der Ouderaa en H.N. van der Kolk, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Hogendoorn als griffier. De beslissing is op 10 december 2009 in het openbaar uitgesproken.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.