Home

Gerechtshof Amsterdam, 07-02-2013, BZ1511, 12-00270

Gerechtshof Amsterdam, 07-02-2013, BZ1511, 12-00270

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
7 februari 2013
Datum publicatie
20 februari 2013
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ1511
Zaaknummer
12-00270

Inhoudsindicatie

Woz-waarde woonboerderij. Toepassing Taxatiewijzer VNG voor agrarische woningen. Beroep op gelijkheidsbeginsel verworpen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 12/00270

7 februari 2013

uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z], belanghebbende,

gemachtigde mr. [Y],

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 10/4412 van de rechtbank ’s-Gravenhage in het geding tussen

belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente [Z], de heffingsambtenaar.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 28 februari 2010 de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [a-straat 1] te [Z], op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) op waardepeildatum 1 januari 2009 voor het kalenderjaar 2010 vastgesteld op € 1.533.000.

In hetzelfde geschrift is de aanslag onroerende-zaakbelastingen voor het jaar 2010 bekendgemaakt, berekend naar een waarde van € 1.533.000.

1.2. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak, gedagtekend 4 juni 2010, de beschikking en aanslag gehandhaafd.

1.3. Bij uitspraak van 1 juni 2011 heeft de rechtbank s-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.

1.4. Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het gerechtshof ’s-Gravenhage ingekomen op 1 juli 2011. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

Bij brief van 29 maart 2012 heeft het gerechtshof ’s-Gravenhage de zaak ter verdere behandeling verwezen naar het gerechtshof Amsterdam en de op de zaak betrekking hebbende stukken toegezonden.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 augustus 2012. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2. Feiten

In hoger beroep zijn de volgende feiten komen vast te staan.

2.1. Belanghebbende en haar gemachtigde zijn eigenaren van de onroerende zaak en hebben deze op 1 juni 2007 verkregen voor een koopsom van € 1.545.000.

2.2. De onroerende zaak betreft een voormalige boerderij op een perceel grond met een oppervlakte van 3.000 m², gebouwd in 1800 en met een inhoud van circa 1.400 m³. Op het perceel staan ook een schuur, een overkapping voor een hooiberg en een kleinveestal. De boerderij is een beschermd monument als bedoeld in de Monumentenwet 1988.

2.3. De onroerende zaak is gelegen binnen de bebouwde kom van [Z] in het bestemmingsplan “[Dorp]”. De bestemming is sedert 1985 woondoeleinden.

2.4. Belanghebbende heeft in hoger beroep een taxatierapport overgelegd van 29 juni 2012, waarin [B], makelaar en taxateur, de waarde van de onroerende zaak, omschreven als (woon)boerderij met bijbehorende opstallen, in het economische verkeer per 1 januari 2009 taxeert op € 1.350.000 en de waarde in het economische verkeer bij agrarische bestemming op € 680.000. [B] heeft zich blijkens zijn rapport bij deze laatste waardering gebaseerd op taxatiewijzers “agrarische gebouwen” en “grond bij agrarische objecten”. In het taxatierapport zijn voorts de waarden per 1 januari 2010 en 2011 getaxeerd.

3. Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is in geschil of de heffingsambtenaar de waarde van de onroerende zaak zoals vastgelegd in de WOZ-beschikking, niet te hoog heeft vastgesteld.

4. Beoordeling van het geschil in hoger beroep

4.1. Belanghebbende stelt dat de waarde van zijn woning, een voormalige boerderij, dient te worden vastgesteld met inachtneming van de Taxatiewijzer VNG voor agrarische woningen, omdat de gemeente [Z] voor vergelijkbare woningen (boerderijen) die behoren bij een agrarisch bedrijf, deze taxatiewijzer toepast. Toepassing van deze taxatiewijzer resulteert volgens belanghebbende als regel in lagere waarden dan de waardering volgens de wettelijke regeling. Belanghebbende beroept zich op de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Gravenhage van 14 april 2009, nr. BK07/00514, LJN BI1788, waartegen geen beroep in cassatie is ingesteld.

4.2. Het Hof begrijpt de stelling van belanghebbende aldus dat hij betoogt dat de heffingsambtenaar het gelijkheidsbeginsel geschonden heeft doordat hij begunstigend beleid, zoals volgens belanghebbende volgt uit de “Taxatiewijzer VNG voor agrarische woningen” (hierna: de Taxatiewijzer), niet heeft toegepast bij de waardering van zijn woning.

4.3. De heffingsambtenaar heeft hiertegen ingebracht dat de gemeente in deze geen begunstigend beleid voert en dat de uitspraak van het gerechtshof ’s-Gravenhage, waarnaar belanghebbende verwijst, niet van toepassing is, omdat belanghebbendes woning - anders dan in genoemde hofuitspraak - geruime tijd voor de aankoop door belanghebbende een woonbestemming gekregen heeft en de door belanghebbende betaalde koopsom de juistheid van de vastgestelde waarde ondersteunt. Volgens de heffingsambtenaar wordt met betrekking tot ‘zuiver’ agrarische objecten de Taxatiewijzer gevolgd, maar anders dan belanghebbende verdedigt geeft de Taxatiewijzer slechts een ‘richting aan hoe te waarderen’ en worden - zo begrijpt het Hof de heffingsambtenaar - de werkelijke transactieprijzen gevolgd indien deze hoger liggen.

4.4. Het Hof stelt voorop dat op belanghebbende, die een beroep doet op het gelijkheidsbeginsel, de last rust om feiten en omstandigheden te stellen en te bewijzen op grond waarvan moet worden geoordeeld dat dit beginsel is geschonden.

4.5. De door belanghebbende gekochte woonboerderij is gelegen in de bebouwde kom van [Z], heeft een woonbestemming en vormt geen onderdeel van een agrarisch bedrijf. Anders dan belanghebbende stelt is de situatie van haar woning dan ook niet vergelijkbaar met die van woningen in het buitengebied op gronden met een agrarische bestemming. Daarbij acht het Hof van belang dat bepalingen van het bestemmingsplan van belang zijn voor de gebruiksmogelijkheden van dergelijke woningen en dat de gebruiksmogelijkheden hun weerslag kunnen hebben op de waarde in het economische verkeer.

4.6. Belanghebbende heeft weliswaar gesteld dat de gemeente de gebruiksbepalingen bij als agrarisch bestemde opstallen de facto niet handhaaft maar de heffingsambtenaar heeft deze stelling uitdrukkelijk betwist. Belanghebbende heeft voor zijn stelling geen nadere onderbouwing gegeven en het Hof ziet dan ook geen reden deze stelling als juist te aanvaarden.

4.7. Gelet op het voorgaande faalt het beroep van belanghebbendes op het gelijkheidsbeginsel omdat de feitelijke situatie van belanghebbendes woning niet vergelijkbaar is met die van eigenaren van woningen in het buitengebied met een agrarische bestemming.

4.8. Ter zitting van het Hof zijn partijen overeengekomen dat de waarde in het economische verkeer van de woning, indien deze niet met inachtneming van de Taxatiewijzer wordt gewaardeerd, moet worden gesteld op € 1.441.500. Hieruit volgt dat de uitspraak van de rechtbank moet worden vernietigd.

5. Kosten

5.1. Het Hof acht termen aanwezig voor een kostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn opgenomen in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit). Voor dit geval zijn dat de in onderdeel b, c en e vermelde taxatiekosten, reiskosten en kadasterkosten.

5.2. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van het Besluit wordt het bedrag van de reiskosten vastgesteld op de voor het bijwonen van het onderzoek ter zitting gemaakte reiskosten per openbaar vervoer tweede klasse, [Z] –’s-Gravenhage en [Z]-Amsterdam v.v. door het Hof begroot op € 30 (€ 10 + € 20).

5.3. Met betrekking tot de kosten van het rapport van taxateur [B] overweegt het Hof het volgende.

Ter zitting hebben partijen zich uitgelaten over het aantal uren dat met het uitbrengen van het rapport is gemoeid, over het te hanteren uurtarief en over de toerekening van de kosten van het rapport aan deze procedure, echter zonder eenduidigheid met betrekking tot de uiteindelijke uitkomst. Overeenkomstig de lijn in de uitspraak van 8 november 2012, LJN BY2756, zal het Hof de vergoeding voor het uitbrengen van het taxatierapport bepalen, uitgaande van vier uren, een uurvergoeding van € 50 (te verhogen met omzetbelasting) en kadastrale kosten ad € 13.

5.4. De totale proceskostenvergoeding bedraagt dan € 238 + € 13 (kadasterkosten) = € 251 + € 30 (reiskosten) = € 281.

6. Beslissing

Het Hof:

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- stelt de waarde van de woning vast op € 1.441.500;

- vermindert de aanslag onroerende-zaakbelastingen tot een berekend naar een waarde van € 1.441.500;

- gelast de heffingsambtenaar belanghebbende het door hem betaalde griffierecht van in totaal € 153 (in eerste aanleg € 41 en in hoger beroep € 112) te vergoeden en

- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 281.

De uitspraak is gedaan door mrs. J.P.A. Boersma, voorzitter van de belastingkamer, P.F. Goes en A.P.M. van Rijn, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Couperus als griffier. De beslissing is op 7 februari 2013 in het openbaar uitgesproken.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.