Home

Gerechtshof Amsterdam, 11-09-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:3808, 13/00055 en 13/00056

Gerechtshof Amsterdam, 11-09-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:3808, 13/00055 en 13/00056

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
11 september 2014
Datum publicatie
17 september 2014
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2014:3808
Formele relaties
Zaaknummer
13/00055 en 13/00056
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 01-07-2023 tot 01-01-2024] art. 3.151

Inhoudsindicatie

Zonder verliesvaststellingsbeschikking is verrekening van verliezen uit eerdere jaren niet mogelijk. Voorts behoort de lening die is aangegaan voor de betaling van zakelijke crediteuren ten tijde van de staking van de onderneming tot belanghebbendes privévermogen. Er is immers geen sprake van uit de ondernemingssfeer stammende onzekerheden over de wijze van afwikkeling van die lening. Geen recht op aftrek van de op deze lening betrekking hebbende rente als (nagekomen) verlies uit onderneming.

Uitspraak

Kenmerken 13/00055 en 13/00056

11 september 2014

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op de hoger beroepen van

[X], wonende te [Z], belanghebbende,

tegen de uitspraak in de zaken met kenmerken AWB 12/2775 en 12/2776 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 27 juli 2011 aan belanghebbende voor het jaar 2009 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.300.

1.1.2.

Na tegen de hiervoor onder 1.1.1 gemelde belastingaanslag gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 2 mei 2012, die aanslag gehandhaafd.

1.2.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 21 september 2011 aan belanghebbende voor het jaar 2010 een aanslag IB opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.887.

1.2.2.

Na tegen de hiervoor onder 1.2.1 gemelde belastingaanslag gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 3 mei 2012, die aanslag gehandhaafd.

1.3.

Bij uitspraak van 6 december 2012 heeft de rechtbank de door belanghebbende ingestelde beroepen ongegrond verklaard.

1.4.

De tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroepen zijn bij het Hof ingekomen op 17 januari 2013, aangevuld bij brieven van 28 februari 2013. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 augustus 2014. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

“2.1. Eiser is op 6 juni 1995 in staat van faillissement verklaard. Dit faillissement is op 5 april 2002 geëindigd door het in kracht van gewijsde gaan van het op 27 april 2002 gehomologeerde akkoord.

2.2.

Het akkoord hield in dat € 51.472,40 werd betaald aan de schuldeisers en aan boedelkosten. Dit bedrag was afkomstig van de boedelrekening met een saldo van € 22.708,23 en € 8.710,15 was afkomstig van eisers privébankrekening. Voor het resterende bedrag van € 20.054,02 heeft eiser in 2002 een lening afgesloten met [A].

2.3.

In de aangifte ib/pvv 2009 heeft eiser melding gemaakt van nog te verrekenen verliezen uit werk en woning van vorige jaren van € 34.013. Bij brief van 5 december 2011 heeft eiser dit bedrag nader gesteld op € 37.548,72. Eiser heeft dit bedrag als volgt gespecificeerd:

- saldo [bankrekening] € 8.710,15

- af te lossen lening € 20.054,02

- rente lening [B] 2002 t/m 2009 € 8.784,55

totaal € 37.548,72

2.4.

In de aangifte ib/pvv 2010 heeft eiser melding gemaakt van nog te verrekenen verliezen uit werk en woning van vorige jaren van € 16.713.

2.5.

Voor het jaar 2002 heeft eiser geen aangifte ib/pvv gedaan. Tegen de (ambtshalve) definitieve aanslag 2002 heeft eiser bezwaar gemaakt. In de uitspraak op bezwaar heeft verweerder het inkomen uit werk en woning nader vastgesteld op € 12.563, zijnde het totaal van de aan inhouding van loonheffing onderworpen inkomsten.

2.6.

De aanslagen ib/pvv 2003 tot en met 2008 zijn alle vastgesteld met een positief bedrag aan inkomen uit werk en woning.

2.7.

Voor het jaar 2002 is geen verliesvaststellingsbeschikking vastgesteld. Datzelfde geldt voor de jaren daarna.”

2.2.

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan met dien verstande dat in de rechtbankuitspraak de onder 2.1 genoemde datum “27 april 2002” dient te worden vervangen door “27 maart 2002” en de onder 2.3 genoemde “lening [B]” dient te worden vervangen door “lening [A]”.

Het Hof voegt voorts nog het volgende toe.

2.3.

Het in 2.2 van de rechtbankuitspraak genoemde akkoord heeft betrekking op de volgende schuldeisers/boedelkosten en is als volgt nader te specificeren (bedragen in guldens):

100% van de schuld aan het UWV 874,50

14% van de schuld aan het GAK 9.106,86

14% van de schuld aan de Belastingdienst 84.756,84

2% van de concurrente schulden 6.692,05

Reservering boedelkosten (o.a. salaris curator) 12.000,00

Totaal fl. 113.430,25 (€ 51.472,40)

2.4.

Partijen zijn ter zitting van het Hof overeengekomen dat 75% van het onder 2.3 genoemde bedrag (van € 51.472,40) verband houdt met belanghebbendes onderneming.

2.5.

De op 2009 respectievelijk 2010 betrekking hebbende rente inzake de door [A] verstrekte lening (hierna: [A]-lening) bedraagt € 730 respectievelijk € 600.

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

In hoger beroep is, evenals in eerste aanleg, in geschil is of de aanslagen naar het juiste bedrag zijn opgelegd. Daarbij spitst het geschil zich toe op de vragen of (1) rekening dient te worden gehouden met verliezen uit eerdere jaren en of (2) de op 2009 en 2010 betrekking hebbende rente van de [A]-lening (deels) als (nagekomen negatief) resultaat uit onderneming kan worden aangemerkt.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4 Beoordeling van het geschil in hoger beroep

5 Kosten

6 Beslissing