Home

Gerechtshof Amsterdam, 21-05-2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:3125, 14/00160 tot en met 14/00164

Gerechtshof Amsterdam, 21-05-2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:3125, 14/00160 tot en met 14/00164

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
21 mei 2015
Datum publicatie
29 juli 2015
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2015:3125
Formele relaties
Zaaknummer
14/00160 tot en met 14/00164
Relevante informatie
Wet op de loonbelasting 1964 [Tekst geldig vanaf 01-07-2023 tot 01-01-2024] art. 13bis

Inhoudsindicatie

Privégebruik bestelauto. Belanghebbende stelt (naast twee personenauto's) twee bestelauto's ter beschikking aan haar aandeelhouders. In geschil is de bijtelling van de twee bestelauto's. De namens belanghebbende afgelegde verklaring dat de bestelauto's niet voor privédoeleinden zijn gebruikt, bezien ook in samenhang met hetgeen omtrent het bedrijfsmatig gebruik van die auto's is verklaard onvoldoende bewijs voor de juistheid van die stelling.

Uitspraak

kenmerken 14/00160 tot en met 14/00164

21 mei 2015

uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X bv] , te [Z] , belanghebbende,gemachtigde: drs. C. Overduin (Grant Thornton Accountants en Adviseurs B.V.) te Alphen aan den Rijn,

tegen de uitspraak van 31 januari 2014 in de zaken met kenmerken AWB 13/3278 tot en met 13/3282 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst Amsterdam, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 12 december 2012 aan belanghebbende over het jaar 2007 een naheffingsaanslag loonheffingen opgelegd van € 8.536. Bij gelijktijdig genomen beschikkingen heeft hij € 1.376 heffingsrente in rekening gebracht en een vergrijpboete van € 2.134 opgelegd.

1.2.

De inspecteur heeft met dagtekening 6 mei 2013 aan belanghebbende over het jaar 2008 een naheffingsaanslag loonheffingen opgelegd van € 7.524. Bij gelijktijdig genomen beschikkingen heeft hij € 906 heffingsrente in rekening gebracht en een vergrijpboete van € 824 opgelegd.

1.3.

De inspecteur heeft met dagtekening 23 april 2013 aan belanghebbende over het jaar 2009 een naheffingsaanslag loonheffingen opgelegd van € 7.023. Bij gelijktijdig genomen beschikkingen heeft hij € 599 heffingsrente in rekening gebracht en een vergrijpboete van € 824 opgelegd.

1.4.

De inspecteur heeft met dagtekening 23 april 2013 aan belanghebbende over het jaar 2010 een naheffingsaanslag loonheffingen opgelegd van € 7.105. Bij gelijktijdig genomen beschikkingen heeft hij € 432 heffingsrente in rekening gebracht en een vergrijpboete van € 1.230 opgelegd.

1.5.

De inspecteur heeft met dagtekening 23 april 2013 aan belanghebbende over het jaar 2011 een naheffingsaanslag loonheffingen opgelegd van € 6.962. Bij gelijktijdig genomen beschikkingen heeft hij € 228 heffingsrente in rekening gebracht en een vergrijpboete van € 1.620 opgelegd.

1.6.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur de hiervoor vermelde bij in één geschrift opgenomen uitspraken van 20 juni 2013 de hiervoor vermelde naheffingsaanslagen en boetebeschikkingen gehandhaafd, met dien verstande dat hij de boetebeschikking voor het jaar 2007 heeft verminderd tot € 825 (25% van de nageheven belasting).

1.7.

Bij uitspraak van 31 januari 2014 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard voor zover gericht tegen de boetebeschikkingen, de boetebeschikkingen vernietigd en – zo leest het Hof de uitspraak van de rechtbank – de uitspraken op bezwaar voor wat betreft de naheffingsaanslagen en de beschikkingen heffingsrente gehandhaafd.

1.8.

Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 11 maart 2014 en aangevuld bij brief van 8 april 2014. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.9.

Daartoe door het Hof in de gelegenheid gesteld, heeft belanghebbende een conclusie van repliek ingediend, waarop door de inspecteur is gereageerd bij conclusie van dupliek.

1.10.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 april 2015. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft de feiten als volgt vastgesteld, waarbij – en dat geldt ook voor de overige citaten van de rechtbankuitspraak – belanghebbende is aangeduid als eiseres en de inspecteur als verweerder:

“2.1. Eiseres is een groothandel en handelaar in sokken, ondergoed, handschoenen, sjaals en cadeauartikelen. De directeur/aandeelhouders van de onderneming zijn [A1] en [A2] . Beiden bezitten 50% van de aandelen.

2.2.In de periode 1 januari 2007 tot en met 31 december 2011 staan twee personenauto’s en twee bestelauto’s (Opel Vivaro) op naam van eiseres.

De auto met kenteken [kenteken 1] wordt ter beschikking gesteld aan [A1] en de auto met kenteken [kenteken 2] aan [A2] . Ten aanzien van deze auto’s heeft een bijtelling privégebruik plaatsgevonden.

De bestelauto met kenteken [kenteken 3] neemt [A1] mee naar huis en de bestelauto met kenteken [kenteken 4] neemt [A2] mee naar huis. Er is geen schriftelijk verbod op privégebruik van de bestelauto’s. De bestelauto’s hebben meer dan één zitplaats in de cabine.

2.3.

In de periode 1 januari 2008 tot en met 31 december 2011 is geen ‘Verklaring privégebruik auto’ en geen Verklaring uitsluitend zakelijk gebruik afgegeven.

Ten aanzien van de ritten met de bestelauto’s is geen rittenregistratie bijgehouden.

Bij de heren [A] is voor de bestelauto’s geen privégebruik auto’s in de loonadministratie toegepast.

2.4.

Verweerder heeft bij eiseres op 6 maart 2012 een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften loonheffingen met betrekking tot de regeling privégebruik auto over het tijdvak 1 januari 2007 tot en met 31 december 2011.

2.5.

Naar aanleiding van de resultaten van het boekenonderzoek zijn de in geding zijnde naheffingsaanslagen opgelegd.

Verweerder heeft bij de heren [A] een bijtelling voor de bestelauto’s toegepast, naar tijdsgelang toegerekend.

De bijtelling is [Hof: voor elk tijdvak van een jaar] vastgesteld op 25% x € 32.872,95 = € 8.218,24.”

Nu partijen tegen de hiervoor vermelde feiten geen bezwaren hebben aangevoerd, zal ook het Hof van die feiten uitgaan. Voorts voegt het Hof hier nog de volgende feiten aan toe.

2.2.

Tot de stukken behoort een rapport van het boekenonderzoek, gedagtekend 28 juni 2012, waarin onder meer het volgende over de bestelauto’s is vermeld:

“Volgens inhoudingsplichtige en de adviseur (…) zijn de bestelauto’s ongeschikt voor het vervoer van personen. De voorbanken naast de bestuurders van beide auto’s zijn volgens hen te vuil om op te zitten. Op maandag 12 maart 2012 zijn de beide auto’s aan mij en mijn collega (…) getoond. Op laatstgenoemde datum is mij en mijn collega niet gebleken dat er geen passagiers op de voorbanken van de auto’s kunnen worden vervoerd.

In een brief van 2 mei 2012 naar aanleiding van het (…) conceptrapport stelt de (…) adviseur van inhoudingsplichtige, dat er geen fiscale bijtelling kan plaatsvinden omdat: - Naast de bestelauto (die wisselend wordt gebruikt) hebben de twee personen ieder een eigen personenauto ter beschikking waarmee wel privé wordt gereden (…);(…)- De bestelauto’s worden wisselend gebruikt door 5 personen.Tijdens het boekenonderzoek is niet aangetoond dat er sprake is van doorlopend afwisselend gebruik van de bestelauto’s.”

2.3.

Ter zitting van het Hof is door [A3] nog het volgende verklaard:

“De bestelauto’s kunnen open aan de achterkant en de zijkant. ’s Avonds wordt de auto volgeladen met spullen voor de volgende dag.

We hebben marktkramen, een winkel en een webwinkel. We verkopen vanuit het magazijn ook aan handelaren.

Het magazijn van de onderneming bevindt zich in een loods op het erf van een boerderij. Aan het einde van de dag ga ik naar het magazijn. Daar laad ik de auto’s vol met spullen en ga ik naar huis. Ik doe dat de avond van tevoren omdat ik ’s ochtends vroeg begin. De auto staat dan ’s nachts volgeladen voor mijn huis. Het gaat om een bestelwagen met een aanhangwagen. De auto is dan tot aan het plafond volgeladen met spullen.”

2.4.

Ter zitting van het Hof heeft de inspecteur over zogenoemde signaleringen het volgende verklaard:

“Op uw vraag naar de ‘signaleringen’ antwoord ik dat deze niet nodig zijn geacht voor de bewijsvoering. We hebben niet op grond van de signaleringen geconcludeerd dat niet is bewezen dat minder dan 500 kilometer privé met de auto is gereden. We hebben deze conclusie gebaseerd op het feit dat er geen kilometeradministratie was ter zake van het privégebruik van de auto’s.

De signaleringgegevens kan ik overleggen, maar ze zijn niet van belang.

De signaleringen zijn signaleringen van camera’s die langs wegen staan, alsmede van verkeersboetes en dergelijke. Deze signaleringen zitten in een database en kunnen we uitprinten.

In het controlerapport staat niets over signaleringen omdat het volgens de controleambtenaar er niet toe deed. Ik denk dat hij de database alleen gebruikt heeft om te kijken welke auto’s belanghebbende op haar naam had staan.

Ik heb de beschikking over de signaleringen. Ik heb ze niet gebruikt bij mijn beslissing omdat ze niet nodig waren. Op basis van het boekenonderzoek was het niet nodig om naar verdere informatie te kijken. Dat was wel nodig geweest wanneer er een kilometeradministratie was geweest. Die zou dan aan de hand van ‘signaleringen’ kunnen worden gecontroleerd.”

3 Geschil in hoger beroep

Evenals in eerste aanleg is in hoger beroep in geschil of de inspecteur terecht ter zake van de twee bestelauto’s van belanghebbende de bijtelling privégebruik auto heeft toegepast.Bij de beoordeling van dit geschil gaat het in het bijzonder om de vraag of de bestelauto’s naar hun aard en inrichting (nagenoeg) uitsluitend geschikt zijn voor vervoer van goederen en – indien deze vraag negatief wordt beantwoord – de vraag of belanghebbende heeft doen blijken dat beide bestelauto’s niet meer dan 500 km voor privé-doeleinden zijn gebruikt.

4 Beoordeling van het geschil

5 5. Kosten

6 Beslissing