Home

Gerechtshof Amsterdam, 23-06-2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:3346, 14/00133

Gerechtshof Amsterdam, 23-06-2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:3346, 14/00133

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
23 juni 2015
Datum publicatie
26 augustus 2015
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2015:3346
Formele relaties
Zaaknummer
14/00133
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 27e, Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 52

Inhoudsindicatie

Het Hof oordeelt dat de inspecteur de sanctie (omkering bewijslast) van artikel 27e AWR terecht heeft toegepast omdat belanghebbende niet heeft voldaan aan zijn administratieverplichting ex artikel 52 AWR. De inspecteur heeft terecht tot de door hem in aanmerking genomen omzet kunnen komen en een redelijke schatting gemaakt. Belanghebbende heeft tegenover de vermeende onjuistheid van de aanslag geen (of onvoldoende) bewijs bijgebracht. Ten aanzien van het gelijkheidsbeginsel oordeelt het Hof dat niet is gebleken dat de Belastingdienst een begunstigend beleid heeft gevoerd ten aanzien van andere (een meerderheid van met belanghebbende vergelijkbare gevallen) taxiondernemers door na een boekenonderzoek te volstaan met een waarschuwing. Ook heeft de inspecteur ten aanzien van belanghebbende terecht het verwijt van grove schuld gemaakt ter zake van het niet voldoen van omzetbelasting over de niet in de administratie verantwoorde omzet.

Uitspraak

Kenmerk 14/00133

23 juni 2015

uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] , belanghebbende,

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 10/2448 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het tijdvak 1 januari 2007 tot en met 31 maart 2008, met dagtekening 25 september 2009, een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd voor een bedrag van € 31.766. Bij beschikking is een vergrijpboete van € 7.941 opgelegd.

1.2.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken, gedagtekend 10 april 2010, het bezwaar gegrond verklaard, de naheffingsaanslag verminderd tot € 12.553 en de boete verminderd tot een bedrag van € 3.138.

1.3.

Bij uitspraak van 14 januari 2014 heeft de rechtbank als volgt beslist, waarbij belanghebbende als eiseres wordt aangeduid en de inspecteur als verweerder:

“De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar;

-

vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 11.552;

-

vermindert de boete tot een bedrag van € 2.310;

-

vermindert de beschikking heffingsrente overeenkomstig de bovenstaande vermindering van de naheffingsaanslag;

-

bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

-

veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 1.535;

-

gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 150 vergoedt.”

1.4.

Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank, bij het Hof ingekomen op 26 februari 2014. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Belanghebbende heeft nadere stukken ingediend, bij het Hof op 24 april 2015 ingekomen.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 mei 2015. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft in haar uitspraak de volgende feiten vastgesteld, waarbij de belanghebbende wordt aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’:

“2.1. Eiser exploiteert een taxibedrijf, waarbij tegen betaling personen worden vervoerd. De onderneming heeft als rechtsvorm een eenmanszaak en is gevestigd op het adres [Y-straat] te [Z] , tevens het woonadres van eiser.

2.2.

In de periode 1 januari 2007 tot en met 31 maart 2008 wordt gebruikt gemaakt van meerdere auto’s en is er personeel in dienst. De ontvangsten vinden geheel en de lonen en de overige uitgaven grotendeels per kas plaats. Na afloop van een dienst worden geld, uitgavenbonnen en rittenstaten ingeleverd bij eiser, die hiervan lijsten opmaakt welke hij inlevert bij de boekhouder.

2.3.

De eerste vastlegging van de omzet- en kilometergegevens gebeurt met de ingebouwde taxameters. Eiser heeft de taxameters geschoond, zonder de gegevens ervan te printen of anderszins te bewaren.

2.4.

De rittenstaten zijn onvolledig ingevuld. Er zijn geen kilometers onbezet ingevuld. Er is een aantal aparte rittenstaten waarop enkel overige zakelijke ritten staan vermeld, maar hierbij zijn niet altijd de kilometers vermeld.

2.5.

De tariefkaarten zijn niet bewaard.

2.6.

De kasadministratie vertoont de volgende gebreken:

 Er is geen begin en/of eindsaldo van de kas bepaald;

 Bankopnamen en -stortingen zijn niet vermeld;

 Privéopnamen worden niet genoteerd, maar worden aan het einde van het jaar bepaald;

 De opbrengsten van meerdere dagen zijn bij elkaar opgeteld;

 Er is geen vastlegging van de eigen controles;

 Er is geen vastlegging van kastellingen, waardoor de actuele kas niet bekend is.

2.7.

Bij waarnemingen ter plaatse is uit opgenomen taxameterstanden en gereden uren van de chauffeurs een gemiddelde omzet per uur berekend van € 23,38 (= € 22,05 exclusief BTW).

2.8.

Tot de stukken van het geding behoort een aan eiser gericht verslag van een waarneming ter plaatse, gedagtekend 14 juni 2004, waarin voor zover hier van belang, het volgende staat vermeld:

“Ik wijs u erop dat het juist en volledig bijhouden van een kilometeradministratie, het volledig invullen en bewaren van de rittenstaten en de werkmappen en het bewaren van de dienstgegevens van de taxameter, van essentieel belang is voor de bewijskracht van uw administratie. Indien tijdens latere onderzoeken wordt vastgesteld dat niet wordt voldaan aan deze administratie- en bewaarplicht kan de administratie door de Belastingdienst worden verworpen. Dit heeft onder andere tot gevolg dat bij fiscale procedures de bewijslast verzwaard wordt.

U bent ingevolge artikel 52 van de Algemene Wet in zake Rijksbelastingen verplicht te administreren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde de voor de heffing van belasting zijnde gegevens hieruit duidelijk en overzichtelijk blijken. De gegevens dient u gedurende 7 jaar te bewaren.”

2.9.

Tot de stukken van het geding behoort een brief van [A-buro] van 8 februari 2010, waarin voor zover hier van belang, het volgende staat vermeld:

“In verband met het feit dat wij geen inzicht hebben in de dagelijkse mutaties in uw kasboek en uw bankrekeningen , worden er geen bedragen als liquide middelen op de balans vermeld . Het saldo van de fictieve kas wordt door ons op het einde van het jaar als een totaal bedrag ten laste van de privérekening geboekt.”

2.10.

Tot de stukken van het geding behoort een kennisgeving van de boete ex artikel 67k van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR), gedagtekend 30 januari 2009.”

2.2.

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan.

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil of de bestreden naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is vastgesteld.

3.2.

Het geschil spitst zich toe op de volgende vragen:

1. Stelt de inspecteur zich terecht op het standpunt dat de bewijslast ingevolge artikel 27e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (verder de AWR) omgekeerd en verzwaard dient te worden, omdat belanghebbende niet volledig voldaan heeft aan zijn administratieverplichting ex artikel 52, eerste lid, van de AWR ? En zo ja:

2. Heeft de inspecteur het belastingbedrag (na vermindering in bezwaar en door de rechtbank) in redelijkheid kunnen vaststellen op € 11.552? En zo ja:

3. Heeft belanghebbende overtuigend aangetoond dat de naheffingsaanslag onjuist is?

3.3.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4 De overwegingen van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing