Home

Gerechtshof Amsterdam, 24-11-2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:4966, 15/00094

Gerechtshof Amsterdam, 24-11-2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:4966, 15/00094

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
24 november 2015
Datum publicatie
2 december 2015
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2015:4966
Formele relaties
Zaaknummer
15/00094
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 10, Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023] art. 3, Wet op de omzetbelasting 1968 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 31

Inhoudsindicatie

Bij factuur met datum 1 september 2012 is aan belanghebbende omzetbelasting in rekening gebracht in verband met de leveringen van zonnepanelen. In het derde kwartaal heeft belanghebbende, in verband met de levering van elektriciteit, zelf ook omzetbelasting in rekening gebracht aan derden. Bij brief van 8 maart 2013 heeft belanghebbende de Belastingdienst verzocht om als ondernemer in de zin van de Wet OB geregistreerd te worden. De inspecteur heeft aan dit verzoek van belanghebbende voldaan en een aangiftebiljet uitgereikt voor het aangiftetijdvak 1 september 2012 tot en met 31 december 2012, op welk biljet staat vermeld dat de aangifte binnen moet zijn op 6 mei 2013. In de op 7 april 2013 ingediende aangifte heeft belanghebbende per saldo verzocht om een teruggaaf van € 810. Het Hof is van oordeel dat het tijdig voldoen aan het door de inspecteur gedane verzoek om aangifte te doen op zichzelf niet tot gevolg heeft dat het uit die aangifte voortvloeiende te betalen bedrag aan omzetbelasting ook tijdig is voldaan of het in die aangifte vervatte verzoek om teruggaaf tijdig is ingediend. Gelet op de dienaangaande geldende wettelijk bepalingen is het verzoek om teruggaaf van omzetbelasting over het derde kwartaal van 2012 naar het oordeel van het Hof te laat ingediend. De andersluidende beslissing van de rechtbank is dan ook onjuist en het hoger beroep van de inspecteur is gegrond.

Uitspraak

kenmerk 15/00094

24 november 2015

uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur,

tegen

de uitspraak in de zaken met kenmerk HAA 14/2121 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) van 4 februari 2015 in het geding tussen

[X] te [Z] , belanghebbende,

en

de inspecteur

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Bij aangifte van 7 april 2013 heeft belanghebbende per saldo verzocht om een teruggaaf van € 810 aan omzetbelasting over het tijdvak 1 september 2012 tot en met 31 december 2012.

1.2.

De inspecteur heeft bij beschikking van 25 mei 2013 dit verzoek afgewezen en het bedrag van de teruggaaf op nihil gesteld. Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 26 mei 2013 bezwaar gemaakt

1.3.

Bij uitspraak van 2 mei 2014 heeft de inspecteur het bezwaar ongegrond verklaard.

Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 25 mei 2014 beroep ingesteld.

1.4.

Bij uitspraak van 4 februari 2015 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de inspecteur gelast om voor een bedrag van € 810 een teruggaaf van omzetbelasting te verlenen aan belanghebbende.

1.5.

Het tegen deze uitspraak door de inspecteur ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 10 maart 2015. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2015. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

Op 1 september 2012 heeft belanghebbende een zonne-energie-installatie in gebruik genomen. Bij factuur met die datum is aan belanghebbende € 5.201 in rekening gebracht in verband met de leveringen van zonnepanelen. In genoemd bedrag is een bedrag van € 830,41 aan omzetbelasting begrepen. De zonnepanelen zijn geplaatst op het dak van het woonhuis van belanghebbende. Belanghebbende levert een deel van de met behulp van de installatie opgewekte elektriciteit aan de desbetreffende energiemaatschappij. Ter zake is belanghebbende ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (de Wet).

2.2.

In de periode 1 september 2012 tot en met 31 december 2012 heeft belanghebbende voor een bedrag van € 101, exclusief € 21 aan omzetbelasting, elektriciteit geleverd.

2.3.

Op 7 maart 2013 heeft advocaat-generaal Sharpston in de voor het Hof van Justitie van de Europese Unie aanhangige zaak Fuchs (zaaknummer C-219/12) conclusie genomen. De conclusie strekte tot het aannemen van economische activiteiten in gevallen als het onderhavige. Vervolgens heeft belanghebbende de volgende dag, bij brief van 8 maart 2013, de Belastingdienst verzocht om als ondernemer in de zin van de Wet geregistreerd te worden.

2.4.

Bij brief van 3 april 2013 heeft de inspecteur belanghebbende medegedeeld dat hij als ondernemer - in de zin van de omzetbelasting - is geregistreerd. Tegelijkertijd heeft de inspecteur aan belanghebbende een aangiftebiljet uitgereikt - Aangifte omzetbelasting startende ondernemers - voor het aangiftetijdvak 1 september 2012 tot en met 31 december 2012. Op dit aangiftebiljet staat vermeld dat de aangifte binnen moet zijn op 6 mei 2013. Vervolgens heeft belanghebbende op 7 april 2013 deze aangifte ingediend, waarbij hij € 21 heeft aangegeven aan verschuldigde omzetbelasting en € 831 in aftrek heeft gebracht als voorbelasting. Per saldo heeft belanghebbende verzocht om een teruggaaf van € 810. Voorts heeft belanghebbende aangifte omzetbelasting gedaan voor het eerste kwartaal van 2013.

2.5.

Bij brief van 7 mei 2013 heeft de inspecteur op de door belanghebbende ingediende aangiften gereageerd. In deze brief staat, voor zover van belang, het volgende:

“ (…) Op 10 april 2013 heeft u een tweetal aangiftes omzetbelasting ingediend, over het tijdvak 1 januari 2013 t/m 31 maart 2013 en over het tijdvak 1 september 2012 t/m 31 december 2012. U heeft zich aangemeld als ondernemer voor de omzetbelasting omdat u van mening bent dat u als exploitant van zonnepanelen kwalificeert als ondernemer voor de omzetbelasting.

Onder verwijzing naar de uitspraak van de Rechtbank Arnhem, 2 februari 2006, nr 05/02766 worden de activiteiten niet geacht te zijn verricht in het economisch verkeer. U bent daarom voor deze activiteiten geen ondernemer in de zin van artikel 7 Wet OB.

Ik zal de aangiftes derhalve op nihil stellen. U zult binnenkort de beschikkingen hiervan separaat ontvangen.

Als u het niet eens bent met deze beslissing kunt u tegen de beschikkingen bezwaar indienen.. (…)”

2.6.

Bij beschikking met dagtekening 25 mei 2013 wordt over tijdvak 1 september 2012 tot en met 31 december 2012 het bedrag van de teruggaaf op nihil gesteld. In de beschikking is, voor zover van belang, het volgende vermeld:

Geen teruggaaf

U heeft bij de Belastingdienst een verzoek om teruggaaf van omzetbelasting ingediend op grond van artikel 17 van de Wet op de omzetbelasting 1968 over 1 september 2012 t/m 31 december 2012.

Voor de motivering wordt verwezen naar de brief van 7 mei 2012.

Als u het niet eens bent met deze beschikking kunt u ertegen bij de inspecteur bezwaar maken. (…)”

3 Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard, waarbij zij het volgende heeft overwogen:

“Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de Wet OB moet de in een tijdvak verschuldigd

geworden belasting op aangifte worden voldaan.

Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Wet OB geschiedt een verzoek om teruggaaf van belasting bij de aangifte over het tijdvak waarin het recht op teruggaaf is ontstaan.

Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) is de belastingplichtige, onderscheidenlijk de inhoudingsplichtige, in de gevallen waarin de belastingwet voldoening van in een tijdvak verschuldigd geworden of afdracht van in een tijdvak ingehouden belasting op aangifte voorschrijft, gehouden de belasting binnen één maand na het einde van dat tijdvak overeenkomstig de aangifte aan de ontvanger te betalen. Ingevolge artikel 19, vierde lid, van de AWR wordt, indien voor het doen van aangifte

uitstel is verleend de in het eerste en in het derde lid, genoemde termijn van één maand met de duur van dit uitstel verlengd.

Uit het arrest Fuchs volgt dat eiser sinds de aanschaf van de zonnepanelen kwalificeert als ondernemer voor de omzetbelasting. Eiser heeft onweersproken gesteld dat hij in de periode 1 september 2012 tot en met 31 december 2012 omzetbelasting was verschuldigd vanwege eigen gebruik van de met behulp van de zonnepanelen opgewekte stroom. Eiser heeft de verschuldigde omzetbelasting geschat op € 21. Eiser was op de voet van artikel 14, eerste lid, van de Wet OB gehouden om deze belasting op aangifte te voldoen. Eiser heeft zich van deze verplichting gekweten, hiertoe uitgenodigd door de inspecteur. Bij brief van 3 april 2013 heeft verweerder eiser een aangiftebiljet omzetbelasting voor het tijdvak 1 september 2012 tot en met 31 december 2012 toegezonden met een uiterste ontvangstdatum van 6 mei 2013. De rechtbank stelt dan ook vast dat verweerder uitstel heeft verleend als bedoeld in

artikel 19, vierde lid, van de AWR. Omdat eiser binnen deze uitsteltermijn aangifte heeft gedaan, heeft eiser tijdig aangifte gedaan. Het daarin vervatte teruggaafverzoek is ook tijdig gedaan.

De rechtbank verwerpt het standpunt van verweerder dat eiser een verzoek had moeten doen op de voet van artikel 31, tweede lid, van de Wet OB en wel binnen de daartoe in artikel 31, vijfde lid, van de Wet OB gestelde termijn. Eiser heeft immers niet slechts om een teruggaaf verzocht, maar tevens op de voet van artikel 14, eerste lid, van de Wet OB de door hem verschuldigde omzetbelasting aangegeven.

Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder het verzoek om teruggaaf van omzetbelasting ten onrechte heeft afgewezen omdat het niet tijdig zou zijn gedaan. Gelet hierop is het beroep gegrond en zal de rechtbank, doende wat verweerder had behoren te doen, de aangifte van eiser volgen en verweerder gelasten aan eiser een teruggaaf van € 810 te verlenen.”

4 Geschil in hoger beroep

5 Standpunten van partijen

6 Beoordeling van het geschil

7 Kosten

8 Beslissing