Home

Gerechtshof Amsterdam, 20-04-2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:1327, 16/00220 en 16/00221

Gerechtshof Amsterdam, 20-04-2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:1327, 16/00220 en 16/00221

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
20 april 2017
Datum publicatie
7 juni 2017
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2017:1327
Formele relaties
Zaaknummer
16/00220 en 16/00221

Inhoudsindicatie

Douane.

- een afgegeven invoercertificaat geldt niet voor de gehele contingent-periode; de datum van afgifte is een vanaf-datum.

- voorwaarden van artikel 220, lid 2, letter b, van het CDW zijn niet vervuld, zodat de inspecteur niet gehouden was om van navordering af te zien.

Uitspraak

kenmerken 16/00220 en 16/00221

20 april 2017

uitspraak van de meervoudige douanekamer

op de hoger beroepen van

[X BV] , gevestigd te [Z] , belanghebbende,

gemachtigde: mr. ing. B.J.B. Boersma (Customs Knowledge BV)

tegen de uitspraak van 8 april 2016 in de zaak met kenmerken HAA 14/5361 en HAA 14/5362 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

16/00220

1.1.1.

De inspecteur heeft bij beschikking van 31 juli 2014 een verzoek van belanghebbende om een vijftal aangiften ten invoer te herzien op de voet van artikel 78 van het CDW gedeeltelijk toegewezen.

16/00221

1.1.2.

De inspecteur heeft met dagtekening 31 juli 2014 aan belanghebbende een uitnodiging

tot betaling (UTB) uitgereikt voor een bedrag van € 74.354,65 aan douanerechten.

1.2.

De inspecteur heeft bij afzonderlijke uitspraken, gedagtekend 5 december

2014, het tegen de beschikking en de UTB gemaakte bezwaar afgewezen.

1.3.

De tegen deze uitspraken ingestelde beroepen heeft de rechtbank in haar uitspraak

ongegrond verklaard.

1.4.

Het tegen deze uitspraak gerichte hogerberoepschrift is bij het Hof ingekomen op 20 mei 2016. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 april 2017. Het hoger beroep van

belanghebbende is gelijktijdig behandeld met het hoger beroep van [Y BV] in de zaken 16/00222 en 16/00223. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft in de onderdelen 1 tot en met 4 van haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin aangeduid als ‘eiseres’, de inspecteur als ‘verweerder’.

“1. Eiseres is de rechtsopvolger van [A BV] [Hof: het betreft enkel een naamswijziging]. Eiseres houdt zich onder meer bezig met de groothandel in vlees en vleeswaren en in wild en gevogelte (niet levend).

2. Eiseres heeft op 24 maart 2014 en 2 april 2014 een vijftal aangiften brengen in het vrije verkeer (invoer) gedaan van bevroren rundvlees zonder been onder goederencode 0202 30 90 90. Eiseres heeft daarbij de invoercertificaten met de nummers 359606 en 359984 overgelegd teneinde in aanmerking te komen voor een verlaagd douanerecht in het kader van een tariefcontingent voor bevroren rundvlees zonder been. Hiervoor vermelde certificaten zijn afgegeven op 14 maart 2014 (nr. 359606) en 26 maart 2014 (nr. 359984) en hebben betrekking op bevroren rundvlees met been, goederencode 0202 10 00 en 0202 20.

3. Namens eiseres is er op 10 juni 2014 verzocht om herziening van de aangiften op grond van artikel 78 van het Communautair douanewetboek (CDW). Bij dit verzoek zijn bovenvermelde invoercertificaten en een nieuw invoercertificaat met nummer 367912 overgelegd. Het invoercertificaat met nummer 367912 heeft betrekking op bevroren rundvlees zonder been, goederencode 0202 30 en 0206 29 91, en is afgegeven op 27 mei 2014. Eiseres staat niet als titularis op invoercertificaat met nummer 367912 vermeld. Op 30 juni 2014 ontvangt verweerder een uittreksel van dit invoercertificaat met nummer 3679121, waarbij per die datum de rechten door de titularis van het invoercertificaat zijn overgedragen aan eiseres. Het verzoek om herziening ziet erop dat het bij dat verzoek overgelegde invoercertificaat in de plaats wordt gesteld van de bij de aangiften voor het vrije verkeer overgelegde invoercertificaten.

4. Op 31 juli 2014 wijst verweerder het verzoek om herziening gedeeltelijk toe, in die zin dat verweerder de codes 070, 125 en L001 die van belang zijn voor de toepassing van het tariefcontingent uit de aangiften verwijdert. Verweerder wijst er voorts op dat de invoercertificaten 359606 en 359984 niet kunnen dienen voor toepassing van het tariefcontingent. Het bij het verzoek om herziening overgelegde invoercertificaat wordt evenmin in aanmerking genomen, omdat het certificaat niet geldig was op het moment van het doen van de aangiften brengen in het vrije verkeer en de overdracht van het certificaat na het doen van de aangiften heeft plaatsgevonden. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder voor de daardoor meer verschuldigde douanerechten de utb uitgereikt.”

2.2.

Nu de door de rechtbank vastgestelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan.

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil of de inspecteur de gevraagde herziening terecht heeft geweigerd en of de UTB terecht is uitgereikt.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4 Wettelijk kader

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing