Home

Gerechtshof Amsterdam, 02-05-2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:2579, 16/00236

Gerechtshof Amsterdam, 02-05-2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:2579, 16/00236

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
2 mei 2017
Datum publicatie
5 juli 2017
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2017:2579
Formele relaties
Zaaknummer
16/00236

Inhoudsindicatie

De gemeente Y heft toeristenbelasting voor het houden van verblijf op N. Belastingplichtig is degene die door middel van het tegen vergoeding vervoeren van personen naar N personen gelegenheid biedt tot het houden van verblijf als bedoeld. Belanghebbende verzorgt het hele jaar een veerdienst tussen de plaatsen Z en N en wordt door de gemeente betrokken in de heffing van (dag)toeristenbelasting. Het Hof is van oordeel dat de heffingssystematiek zoals uiteengezet door in de Vo. toeristenbelasting past binnen de ruimte die de wetgever heeft gelaten aan de gemeentelijke belastingwetgever ter zake de heffing van (dag)toeristenbelasting. Ook de grieven die belanghebbende heeft aangevoerd tegen de maatstaf van heffing - er zou sprake zijn van dubbele heffing - worden door het Hof verworpen. Hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

Kenmerk 16/00236

2 mei 2017

uitspraak van derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

Rederij [Z] - [N] Express B.V. te [Z] , belanghebbende,

tegen

de uitspraak van 26 april 2016 in de zaak met kenmerk HAA 15/725 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente [naam], de heffingsambtenaar.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 30 april 2014 aan belanghebbende voor het jaar 2013 een aanslag dagtoeristenbelasting opgelegd van € 74.257 (hierna: de aanslag).

1.2.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak, gedagtekend 30 december 2014, de aanslag gehandhaafd.

1.3.

Bij uitspraak van 26 april 2016 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 9 juni 2016. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 februari 2017. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat op 2 maart 2017 aan partijen is verzonden.

1.6.

Bij brief van 23 februari 2017 heeft belanghebbende een verzoek ingediend tot wraking van de raadsheren die het hoger beroep ter zitting van 22 februari 2017 hebben behandeld. Na verwijzing door de wrakingskamer van het Hof naar de wrakingskamer van het gerechtshof Den Haag heeft dat gerechtshof bij uitspraak van 24 maart 2017, nr. DH 48-2017, het wrakingsverzoek afgewezen.

2 Feiten

2.1.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld; in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als eiseres en de heffingsambtenaar als verweerder.

“1. Eiseres vaart het hele jaar een veerdienst tussen [Z] en [N]

2. Verweerder heeft op 23 januari 2014 aan eiseres een brief verzonden met de volgende inhoud:

“(…)

Binnenkort worden de aanslagen dagtoeristenbelasting 2013 opgelegd. Om deze aanslagen op te kunnen leggen heb ik uw aangifte nodig.

Aangiftebiljet

U kunt aangifte doen door het bijgaande aangifteformulier in te vullen en terug te sturen. Ik verzoek u om het aangiftebiljet duidelijk in te vullen en te ondertekenen.

Uw aangifteformulier verwacht ik voor 28 februari 2014 van u te ontvangen.

Afstemming boekhouding

Naar aanleiding van uw aangifteformulier 2013 ontvangt u een aanslag dagtoeristenbelasting. Het is mogelijk dat in het loop van dit jaar uw aangifte over 2013 wordt afgestemd met uw boekhouding. Uiteraard ontvangt u hierover dan tijdig bericht.

(…)”

3. Op het door eiseres ingevulde en ingediende aangiftebiljet staat, onder meer, het navolgende:

“Totaal aantal personen

Aantal personen 148.514 personen -/- AF

Personen die onder eigen naam en rekening van [T BV] zijn vervoert -/- 55.077 pers.

Totaal aangifte personen 2013:

93.437 pers.”

4. Verweerder heeft met dagtekening 30 april 2014 aan eiseres een aanslag dagtoeristenbelasting opgelegd naar een belastinggrondslag van 148.514 (personen).

2.2.

Nu partijen tegen deze feiten geen bezwaren hebben aangevoerd, zal ook het Hof van deze feiten uitgaan. Het Hof voegt hier nog het volgende aan toe.

2.3.

Tot de bijlagen die belanghebbende bij haar beroepschrift in eerste aanleg heeft gezonden behoort (een afschrift van) de vaststellingsovereenkomst die [T BV] (hierna te noemen: [T BV] ) heeft gesloten met de gemeente [naam] ten behoeve van de vaststelling van de door [T BV] te betalen dagtoeristenbelasting en parkeerbelasting over het belastingjaar 2012. Voor het jaar 2013 heeft [T BV] eveneens een vaststellingsovereenkomst gesloten met de gemeente. Ter zitting hebben partijen verklaard dat voor de beslechting van het onderhavige geschil het Hof ervan kan uitgaan dat de tekst van de vaststellingsovereenkomst over het belastingjaar 2013 - behoudens de daarin genoemde aantallen personen/bussen - gelijkluidend is aan die van de vaststellingsovereenkomst voor het belastingjaar 2012 (hierna verder te noemen: de vaststellingsovereenkomst). Deze vaststellingsovereenkomst luidt, voor zover van belang, als volgt:

“Vaststellingsovereenkomst

Partijen

De heffingsambtenaar van de gemeente [naam] (…) en de

invorderingsambtenaar van de gemeente [naam] (…), hierna

tezamen te noemen de Gemeente.

en

[T BV] gevestigd te [A] (…), hierna te noemen [T BV] .

overwegende dat:

a. de gemeenteraad van de gemeente [naam] op 15 december 2011 de

verordening dagtoeristenbelasting 2012 heeft vastgesteld;

b. dat krachtens de verordening dagtoeristenbelasting een directe belasting wordt

geheven ter zake van het houden van verblijf op [N] door personen die niet

als ingezetene in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens van de

gemeente zijn ingeschreven:

c. in het kader van voorgenoemde verordening belastingplichtig is degene die anders

dan in het kader van openbaar vervoer als bedoeld in de Wet personenvervoer

2000, door middel van hei tegen vergoeding vervoeren van personen naar

[N] , personen gelegenheid biedt tot het houden van verblijf op [N] :

d. dat krachtens deze verordening belastingplichtige bevoegd is de belasting als

zodanig te verhalen op degene, ter zake van wiens verblijf de belasting

verschuldigd is:

e. de gemeenteraad van de gemeente [naam] op 15 december 2011 de

verordening parkeerbelastingen 2012 heeft vastgesteld:

f. dat krachtens de verordening parkeerbelastingen een directe belasting wordt

geheven ter zake van het parkeren van voertuigen op door het college van

burgemeester en wethouders te bepalen plaatsen:

g. dat [T BV] tegen vergoeding personen naar [N] vervoert en hiervoor

gebruik maakt van de parkeergelegenheid die wordt geboden op de parkeerplaats

[N] :

h. dat [T BV] hierdoor belastingplichtig is voor de dagtoeristenbelasting en

de parkeerbelasting: (…)

j. partijen de belastingplicht inzake de dagtoeristenbelasting en de parkeerbelasting

voor de periode 1 januari tot en met 31 december 2012 in onderling overleg en

zonder tussenkomst van de rechter willen oplossen en derhalve bereid zijn hun

rechtsverhouding als volgt vast te stellen respectievelijk de navolgende rechten en

verplichtingen hieruit te aanvaarden, voor zover nodig in afwijking van de tussen

hen bestaande rechtsverhouding:

komen als volgt overeen:

Artikel 1: Onderwerp vaststelling

Het aantal personen dat door [T BV] onder eigen naam en onder naam van de

firma [naam] in de periode 1 januari tot en met 31 december 2012 tegen

betaling naar [N] wordt vervoerd, wordt vastgesteld op 27.760

(zevenentwintigduizendzevenhonderdenzestig).

Het aantal bussen waarmee op de parkeerplaats [N] in de periode l januari tot en met

31 december 2012 door [T BV] onder eigen naam en onder naam van de

[naam] wordt geparkeerd, wordt vastgesteld op 600 (zeshonderd):

Artikel 2: Aanslag oplegging

De gemeente legt binnen 2 weken na ondertekening van deze overeenkomst een aanslag

dagtoeristenbelasting voor de periode 1 januari tot en met 31 december 2012 op.

De gemeente legt binnen 2 weken na ondertekening van deze overeenkomst een aanslag

parkeerbelasting voor de periode 1 januari tot en met 31 december 2012 op.

Artikel 3: Belastingplicht

[T BV] verklaart de in artikel 2 bedoelde aanslag dagtoeristenbelasting ad

€ 13.880,-- te zullen betalen.

[T BV] verklaart de in artikel 2 bedoelde aanslag parkeerbelasting ad € 6.120,--

te zullen betalen.

(…)”

2.4.

De zitting van de rechtbank vond plaats op 15 maart 2016. Blijkens het van die zitting opgemaakte proces-verbaal is daar, onder meer, het volgende verhandeld:

“(…)

In antwoord op vragen van de rechtbank verklaart eiseres:

Het vervoeren van passagiers van [Z] naar [N] is een belastbaar feit.

[T BV] is een voorverkooppunt van de rederij. De rederij kan niet zien waar

de kaarten zijn verkocht. Er zijn meerdere bedrijven die de kaarten van de rederij verkopen;

het grootste aantal kaarten verkoopt de rederij zelf.

De passagiers kopen bij [T BV] een dagticket voor een tour ( [plaats]

[Z] - [N] ) en daar zit een ticket bij voor de rederij. De passagiers gebruiken dat

ticket om met de rederij naar [N] te gaan. Het gros van de mensen gaat met de boot naar

[N] , omdat het leuker is om met de boot dan met de bus naar [N] te gaan.

Eiseres geeft het aantal passagiers op en maakt geen onderscheid tussen mensen die via hen

of via derden een kaartje kopen; dat is niet duidelijk. Iemand hoeft niet twee keer voor

hetzelfde feit belasting te betalen. Er is sprake van gebrek aan transparantie bij de gemeente.

De vaststellingsovereenkomst maakt geen onderscheid. In de verordening staat “degene die

tegen betaling mensen vervoert naar [N] ”. [T BV] verkoopt een deel van

die kaarten. De vaststellingsovereenkomst is fixatie; daar staan bedragen in die uit de lucht

zijn gegrepen. Het is niet de werkelijkheid.

De rederij moet belasting afdragen. Er is geen onderscheid tussen mensen die met de boot

gaan en mensen die met de bus gaan. Het is niet relevant of anderen al hebben afgedragen.

De rederij vervoert die mensen en daarom is toeristenbelasting verschuldigd. De gemeente

heeft al belasting geheven bij [T BV] en dan ook nog bij de rederij. Degene

die de persoon vervoert, betaalt. De gemeente incasseert in het geniep belasting bij derden

en vervolgens ook nog bij de rederij.

In de overeenkomst tussen de gemeente en [T BV] . (onderdeel c) wordt geen

onderscheid gemaakt tussen per weg of per water.

(…)

Ik krijg aan het einde van een periode van [T BV] . de hoeveelheid mensen

door die bij hen een kaartje voor de rederij hebben gekocht. Dat heb ik opgegeven in de

aangifte (55.000 passagiers). Dat betekent niet dat ze uiteindelijk door ons zijn vervoerd.

Het is veel werk als je dat moet bijhouden. [T BV] bekijkt aan de hand van de

drukte, het verkeer en de mogelijkheden of zij met de passagiers eerst naar [N] rijden en

dat de rederij ze naar [Z] brengt (dan is de rederij niet belastingplichtig) of dat de

rederij de passsagiers naar [N] brengt.

De overeenkomst tussen de gemeente en [T BV] ziet op twee verordeningen:

die van de parkeerbelasting en van de toeristenbelasting. Je moet bij het binnenrijden op

[N] betalen. Het standpunt van verweerder deugt niet. Het is voor de rederij niet

kenbaar met welke organisaties een overeenkomst is gesloten. (…)

en verklaart de gemachtigde van verweerder:

De dagtour ( [plaats] - [Z] - [N] ) is inclusief een ticket voor een overtocht. De

passagiers kunnen ook met de bus naar [N] worden vervoerd.

In 2013 is ook een vaststellingsovereenkomst gesloten met [T BV] Wij

hebben een afspraak gemaakt met [T BV] over het aantal bussen/passagiers

die naar [N] worden vervoerd. In de afspraak is begrepen de toeristenbelasting en de

parkeerbelasting.

Eiseres wordt achteraf gevraagd hoeveel mensen zij hebben vervoerd. Met

[T BV] is een overeenkomst gesloten om discussie te voorkomen en er is

geen sprake van achterkamertjespolitiek. De overeenkomst is gesloten op basis van wat

partijen reëel achten en hetgeen de werkelijkheid zoveel mogelijk benadert. [T BV]

heeft de mensen per bus vervoerd en daar wordt ook belasting voor betaald. Er zitten

ongeveer 50 mensen in een bus. [Het is bijzonder dat de rederij stelt dat ze wel tickets

verkopen maar niet weten door wie de tickets worden verkocht. [T BV] zal

niet betalen voor het vervoeren van mensen als dat niet gebeurt.]

(…)

Het sluiten van overeenkomsten gebeurt niet in het geniep en is niet illegaal. Eiseres is een

gerenommeerd bedrijf. Wij proberen altijd de werkelijkheid te benaderen. Je weet nooit

hoeveel passagiers het exact zijn. In de vaststellingsovereenkomst staat dat het vervoer per

bus plaatsvindt. Waarom zou [T BV] toeristenbelasting betalen als de mensen

met de boot gaan.

Eiseres heeft een WOB-verzoek gedaan voor de vaststellingsovereenkomsten. Wij hebben

alle overeenkomsten verstrekt.

(…)”

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

Tussen partijen is in geschil of de aanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd.

3.2.1.

Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat haar passagiers (hierna ook: de toeristen) dagtoeristenbelasting verschuldigd zijn en dat zij door de wijze waarop de gemeente [naam] (hierna: de gemeente) de Verordening dagtoeristenbelasting 2013 (hierna: de Verordening) heeft vormgegeven, gedwongen wordt om deze dagtoeristenbelasting te innen bij haar passagiers. Dit laatste zou volgens belanghebbende slechts toegestaan zijn indien zij door de gemeente is aangewezen als bezoldigd of onbezoldigd ambtenaar (vergelijk Hoge Raad 21 november 2014, nr. 13/06387, ECLI:NLHR:2014:3322). Hiervan is in het onderhavige geval echter geen sprake. Belanghebbende concludeert dat zij in het onderhavige geval als privaatrechtelijke rechtspersoon niet bevoegd is om de gemeentelijke belasting te innen van haar passagiers. In dat verband wijst belanghebbende op het arrest van de Hoge Raad van 8 oktober 1993, nr. 15.101, ECLI:NL:HR:1993:ZC1085 en de daaraan voorafgaande conclusie van A-G Moltmaker. Daar komt bij dat, naar belanghebbende stelt, zij niet de bevoegdheid heeft om haar passagiers te (be)vragen naar hun verblijfplaats teneinde vast te stellen of er belastingplicht bestaat met betrekking tot de dagtoeristenbelasting. Belanghebbende wordt hiertoe echter wel gedwongen en aldus in een situatie geplaatst waarbij zij zich onrechtmatig dient te gedragen ten opzichte van haar passagiers. Dit alles maakt dat de Verordening, aldus belanghebbende, nietig is en de aanslag niet in stand kan blijven wegens strijd met de wet, de openbare orde en de goede zeden.

3.2.2.

Belanghebbende stelt zich voorts op het standpunt dat de heffing van dagtoeristenbelasting in de gemeente neerkomt op een stelsel van afdracht op aangifte; het zijn de passagiers die de dagtoeristenbelasting verschuldigd zijn, belanghebbende int deze vervolgens bij de passagiers en draagt de toeristenbelasting een jaar later af. De heffing van dagtoeristenbelasting in de gemeente komt daarmee, aldus belanghebbende, in strijd met artikel 233 van de Gemeentewet, welke bepaling verbiedt dat gemeentelijke belastingen geheven worden bij wege van afdracht op aangifte. Bovendien gaat de heffingsambtenaar ten onrechte ervan uit dat belanghebbende de ingehouden toeristenbelasting direct na het belastingjaar zou kunnen verhalen op de passagiers. Deze passagiers zijn dan immers niet meer te achterhalen, aldus belanghebbende.

3.2.3.

Belanghebbende wijst er verder op dat de gemeente (geheime) vaststellingsovereenkomsten heeft gesloten met derden ter bepaling van door deze derden te betalen dagtoeristenbelasting. De Gemeentewet noch de Verordening biedt echter een grondslag om toeristenbelasting te heffen bij civiele overeenkomst. Aldus handelt de heffingsambtenaar volgens belanghebbende in strijd met de wet, de openbare orde en de goede zeden. Bovendien veroorzaken deze vaststellingsovereenkomsten, zo stelt belanghebbende, dubbele heffing van dagtoeristenbelasting. Belanghebbende wijst er in dit verband op dat [T BV] ook voor het belastingjaar 2013 een vaststellingsovereenkomst heeft gesloten met de gemeente waarin een ‘lump sum’ aan door [T BV] te betalen dagtoeristenbelasting is bepaald. Deze ‘lump sum’ ziet volgens belanghebbende voor een deel - in het jaar 2013 zou het gaan om 55.077 personen - op passagiers die bij [T BV] een kaartje hebben gekocht voor de (door belanghebbende verzorgde) veerdienst [Z] - [N] . Alsdan is naar belanghebbende stelt sprake van dubbele heffing van dagtoeristenbelasting, nu de heffingsambtenaar deze passagiers ook meeneemt bij het bepalen van door belanghebbende verschuldigde dagtoeristenbelasting in 2013. Het aantal personen dat bij derden een kaartje heeft gekocht voor de veerverbinding [Z] - [N] dient, conform het standpunt in de aangifte, naar de opvatting van belanghebbende niet meegenomen te worden bij de bepaling van het door haar verschuldigde bedrag aan dagtoeristenbelasting.

3.3.1.

De heffingsambtenaar voert aan dat, gelet op de bepalingen in de Verordening, telkens als belanghebbende een persoon, niet zijnde een ingezetene van de gemeente, tegen betaling naar [N] vervoert, er sprake is van een belastbaar feit voor de dagtoeristenbelasting. Het is dan ook belanghebbende die aangemerkt dient te worden als de belastingplichtige. De uitleg die belanghebbende geeft aan de Verordening, namelijk dat slechts de passagiers aangemerkt kunnen worden als de belastingplichtige voor de dagtoeristenbelasting, is naar de opvatting van de heffingsambtenaar onjuist.

3.3.2.

Voorts bestrijdt de heffingsambtenaar dat de dagtoeristenbelasting in de gemeente geheven wordt bij wege van afdracht op aangifte. Deze belasting is, conform artikel 9 van de Verordening, geheven bij wege van aanslag waarbij belanghebbende als belastingplichtige in de heffing is betrokken omdat zij personen vervoert naar [N] . De heffingsambtenaar voert verder aan – zoals door hem ter zitting nader is toegelicht – dat belanghebbende de belasting direct kan verhalen op de passagiers door de dagtoeristenbelasting te verdisconteren in de kostprijs van het ticket. Dat verhaal van de dagtoeristenbelasting onmogelijk zou zijn, zoals door belanghebbende is gesteld, wordt dan ook door de heffingsambtenaar betwist.

3.3.3.

De heffingsambtenaar erkent dat belanghebbende niet een bevoegdheid heeft van passagiers een antwoord te verlangen op de vraag of zij als ingezetene van de gemeente staan ingeschreven. De heffingsambtenaar stelt zich echter op het standpunt dat inwoners van de gemeente niet of nauwelijks gebruik maken van de veerdienst die belanghebbende exploiteert. Ter zitting heeft de heffingsambtenaar toegelicht dat de meeste inwoners van [N] gebruik maken van de route over de dijk en dat bovendien sprake is van een goede busverbinding naar [N] . Voorts voert de heffingsambtenaar aan dat de onderhavige aanslag dagtoeristenbelasting gebaseerd is op de getallen zoals die zijn vermeld in de aangifte van belanghebbende. Op belanghebbende rust dan de bewijslast om aannemelijk te maken dat en in welke mate de grondslag, vanwege het aantal ingezetenen van de gemeente dat gebruik maakt van de veerdienst, naar beneden bijgesteld moet worden. Belanghebbende heeft dit echter op geen enkele manier aangetoond.

3.3.4.

Met betrekking tot de vaststellingsovereenkomsten inzake de dagtoeristenbelasting die de gemeente heeft gesloten met derden, heeft de heffingsambtenaar gesteld dat dit een gebruikelijke gang van zaken is. Deze overeenkomsten bieden, aldus de heffingsambtenaar, zowel de gemeente als de belastingplichtigen grote voordelen; fiscale geschillen worden voorkomen en de administratieve lasten worden hiermee voor zowel de belastingplichtige als de gemeente aanzienlijk verminderd. De heffingsambtenaar bestrijdt voorts dat de vaststellingsovereenkomsten dubbele heffing van dagtoeristenbelasting veroorzaken. Telkens als belanghebbende een persoon vervoert naar [N] is sprake van een belastbaar feit voor de dagtoeristenbelasting. Dat het kaartje voor de veerdienst [Z] - [N] door een derde is verkocht is dan, aldus de heffingsambtenaar, niet relevant; belanghebbende is en blijft de vervoerder. Voorts is twee keer heffing van dagtoeristenbelasting ook terecht in het geval dezelfde persoon zich meerdere malen op één en dezelfde dag, al dan niet door afzonderlijke vervoerders, naar [N] laat vervoeren. Tot slot bestrijdt de heffingsambtenaar dat de gemeente belasting heft bij [T BV] voor personen die belanghebbende per veer vervoert naar [N] . De gemeente heft alleen dagtoeristenbelasting bij [T BV] voor de personen die [T BV] zelf vervoert (per bus) naar en van [N] . Volgens de heffingsambtenaar blijkt dit ook uit de (tekst van de) vaststellingovereenkomst

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

6 Proceskosten

7 Beslissing