Home

Gerechtshof Amsterdam, 06-07-2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:4117, 16/00228

Gerechtshof Amsterdam, 06-07-2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:4117, 16/00228

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
6 juli 2017
Datum publicatie
11 oktober 2017
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2017:4117
Formele relaties
Zaaknummer
16/00228

Inhoudsindicatie

Vergrijpboete. Belanghebbende heeft (voorwaardelijk) opzet gehad op het doen van een onjuiste (te lage) aangifte. Enerzijds (gelijk de rechtbank heeft overwogen) met betrekking tot de ten onrechte tot een te hoog bedrag opgevoerde loonheffingen en anderzijds (anders dan de rechtbank heeft beslist) het ten onrechte in aftrek brengen van lijfrentepremie. Het Hof acht de door de inspecteur opgelegde vergrijpboete alsdan niet te hoog.

Uitspraak

Kenmerk 16/00228

6 juli 2017

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,

(mrs. M. van Elk en Y.S. de Wit),

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk HAA 15/4189 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,

en

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende over het jaar 2012 met dagtekening 28 november 2014 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 61.745. Tegelijk met het vaststellen van deze aanslag is bij beschikking een vergrijpboete van € 8.840 opgelegd.

1.2.

Na tegen de hiervoor vermelde aanslag en boetebeschikking gemaakte bezwaren heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 14 augustus 2015, de aanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen voormelde uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Bij uitspraak van 21 april 2016 heeft de rechtbank daarop als volgt beslist (in deze uitspraak wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

“De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar, doch alleen voor zover daarbij de boetebeschikking is gehandhaafd;

-

vermindert de boete tot € 750;

-

draagt verweer op het betaalde griffierecht van € 45 aan eiser te vergoeden.”

1.4.

Het door de inspecteur tegen de uitspraak van de rechtbank ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 26 mei 2016, aangevuld bij brief van 23 juni 2016. Belanghebbende heeft – hoewel hij daartoe in de gelegenheid is gesteld – geen verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juni 2017. Aldaar zijn verschenen namens de inspecteur Van Elk en De Wit voornoemd. Van de zijde van belanghebbende, die voor de zitting is uitgenodigd bij aangetekende brief met dagtekening 25 april 2017 verzonden naar zijn [adres] te [Z] , is niemand verschenen. Blijkens gegevens van PostNL (‘Track & Trace’) is de brief op 26 april 2017 afgeleverd op het adres van belanghebbende en is voor ontvangst getekend.

1.6.

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:

“1. Eiser heeft aangifte over 2012 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 55.904.

2. In deze aangifte heeft eiser een bedrag van € 5.841 afgetrokken ter zake van premies voor een lijfrenteverzekering. Voorts heeft eiser in de aangifte een ontvangen uitkering van [de Schadeverzekeringsmaatschappij] aangegeven en daarbij een bedrag van € 23.377 vermeld als ingehouden loonheffing en een ontvangen uitkering van [het Pensioenfonds] aangegeven en daarbij een bedrag van € 2.000 vermeld als ingehouden loonheffing.

Verweerder heeft eiser bij brief van 14 juli 2014 om informatie gevraagd over de aangifte. Bij brief van 11 augustus 2014 heeft verweerder een herinnering gestuurd aangaande deze brief.

3. Bij brief van 25 augustus 2014 heeft verweerder aangekondigd van plan te zijn:

- de in de aangifte in aftrek gebrachte lijfrentrepremies van € 5.841 te corrigeren, omdat niet aannemelijk is gemaakt dat daadwerkelijk premies zijn betaald;

- het in de aangifte vermelde bedrag aan loonheffingen dat is ingehouden op de uitkering van [de Schadeverzekeringsmaatschappij] met € 14.000 te corrigeren, omdat blijkens bij de Belastingdienst bekende gegevens de ingehouden loonheffing op deze uitkering € 9.377 bedraagt (en niet € 23.377);

- het in de aangifte vermelde bedrag aan loonheffingen dat is ingehouden op de uitkering van het [Pensioenfonds] met € 1.000 te corrigeren, omdat blijkens bij de Belastingdienst bekende gegevens de ingehouden loonheffing op deze uitkering € 1.000 bedraagt (en niet € 2.000);

- een vergrijpboete van 50% op te leggen wegens het willens en wetens onjuist doen van aangifte met het doel belasting te ontduiken.

In deze brief is eiser tot 22 september 2014 in de gelegenheid gesteld te reageren.

4. Verweerder heeft de aanslag ib/pvv 2012 en de boete met dagtekening 28 oktober 2014 opgelegd overeenkomstig de aankondiging van 25 augustus 2014.”

2.2.

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan en voegt daaraan nog het volgende toe.

2.3.

In de aanvulling op het hoger beroepschrift heeft de inspecteur aangevoerd (zakelijk weergeven) dat:

-

belanghebbende (ook) bij het doen van de aangiften over de jaren 2007, 2008, 2009, 2010 en 2011 premie voor (een) lijfrenteverzekering(en) in aftrek heeft gebracht terwijl in de systemen van de Belastingdienst voor geen van die jaren een bedrag aan betaalde lijfrentepremie voorkomt;

-

belanghebbende, ondanks dat daar meerdere malen (over elk van genoemde jaren) om is verzocht, nimmer stukken heeft overgelegd waarmee hij voormelde aftrek onderbouwt;

-

belanghebbende ook bij het doen van de aangiften over de jaren 2009, 2010 en 2011 hogere bedragen aan te verrekenen loonheffing in aanmerking heeft genomen dan overeenkomt met de bij de Belastingdienst bekende gegevens, en nimmer een toelichting heeft gegeven waarmee hij de hogere bedragen onderbouwt;

-

de aftrek van lijfrentepremie en de hogere bedragen aan loonheffingen door de inspecteur niet zijn aanvaard en gecorrigeerd (al dan niet door middel van navordering);

-

de aangifte IB/PVV 2012 is ingediend op 4 november 2014 en dat op dat moment de – naar het Hof begrijpt – behandeling van de aangiften over de jaren tot en met 2010 door de Belastingdienst al was afgerond.

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

In hoger beroep is de door de inspecteur opgelegde vergrijpboete in geschil.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen daaraan ter zitting is toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing