Home

Gerechtshof Amsterdam, 08-05-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:1595, 17/00282 ev

Gerechtshof Amsterdam, 08-05-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:1595, 17/00282 ev

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
8 mei 2018
Datum publicatie
15 mei 2018
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2018:1595
Zaaknummer
17/00282 ev

Inhoudsindicatie

'Oldtimerregeling-zaak'.

De inspecteur erkent dat de hoorplicht is geschonden. Het Hof komt echter tot de conclusie dat belanghebbende daardoor niet is benadeeld. Verder verwerpt het Hof de grief van belanghebbende dat de inspecteur gehouden was om het verzoek om uitstel (van de motivering van het bezwaarschrift) in behandeling te nemen alvorens uitspraak op bezwaar te doen. Het Hof oordeelt verder (onder andere) dat geen sprake is van een individuele en buitensporige last en verwerpt belanghebbendes inhoudelijke grieven.

Uitspraak

Kenmerken 17/00282 en 17/00283

8 mei 2018

uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op de hoger beroepen van

[X] , te [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: G. Veldhuisen, Juradvin incassobureau en juridische dienstverlening te Amsterdam)

tegen de uitspraken van 12 april 2017 in de zaken met kenmerken HAA 15/279 en HAA 15/280 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

Kenmerk rechtbank 15/279, kenmerk Hof 17/00282

1.1.1.

Belanghebbende heeft ter zake van het motorrijtuig met het kenteken [kenteken] over het tijdvak 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 een bedrag van € 93 aan motorrijtuigenbelasting (hierna: MRB) op aangifte voldaan.

Na hiertegen door belanghebbende gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak van 28 november 2014 het bezwaar ongegrond verklaard.

Kenmerk rechtbank 15/280, kenmerk Hof 15/00283

1.1.2.

Belanghebbende heeft ter zake van het motorrijtuig met het kenteken [kenteken] over het tijdvak 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 een bedrag van € 28 aan MRB op aangifte voldaan.

Na hiertegen door belanghebbende gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak van 28 november 2014 het bezwaar ongegrond verklaard

1.2.

Bij afzonderlijke uitspraken van 12 april 2017 heeft de rechtbank de door belanghebbende tegen voormelde uitspraken op bezwaar ingestelde beroepen ongegrond verklaard.

1.3.

De tegen deze uitspraken, bij afzonderlijke geschriften, ingestelde hoger beroepen zijn bij het Hof ingekomen op 24 mei 2017. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Belanghebbende heeft op 19 maart 2018 in beide zaaknummers een nader stuk ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 maart 2018. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft in haar uitspraak met zaaknummer HAA 15/279 de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin (evenals in de later in deze uitspraak geciteerde overwegingen van de rechtbank) aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als verweerder.

“1. Eiser was het gehele jaar 2014 houder van een motorrijtuig met kenteken [kenteken] ( [merk] , hierna: de auto). De auto rijdt op benzine. De datum eerste toelating is 2 april 1981.

2. Eiser heeft in het verleden een vrijstellingskennisgeving voor een motorrijtuig van 25 jaar en ouder voor de auto ontvangen.

3. Op 17 december 2013 heeft de Eerste Kamer ingestemd met de wijziging van de wetgeving voor de vrijstelling van mrb voor oldtimers per 1 januari 2014. De vrijstelling geldt alleen nog voor motorrijtuigen die (langer dan) 40 jaar geleden voor het eerst in gebruik zijn genomen.

4. In december 2013 heeft eiser een informatiebrief betreffende de wijziging vrijstelling mrb voor oldtimers ontvangen voor de auto.

5. Eiser heeft op 17 april 2014 voor de auto het bedrag van € 93 aan mrb voldaan voor het van belang zijnde tijdvak.”

De rechtbank heeft in haar uitspraak met zaaknummer HAA 15/280 de navolgende feiten vastgesteld. Evenals in de uitspraak met nummer HAA 15/279 wordt belanghebbende daarin aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als verweerder:

1. Eiser was van 24 januari 2012 tot en met 20 oktober 2014 houder van een motorrijtuig met kenteken [kenteken] ( [merk] , hierna: de motor). De motor rijdt op benzine. De datum eerste toelating is 30 juli 1982.

2. Eiser heeft in het verleden een vrijstellingskennisgeving voor een motorrijtuig van 25 jaar en ouder voor de motor ontvangen.

3. Op 17 december 2013 heeft de Eerste Kamer ingestemd met de wijziging van de wetgeving voor de vrijstelling van mrb voor oldtimers per 1 januari 2014. De vrijstelling geldt alleen nog voor motorrijtuigen die (langer dan) 40 jaar geleden voor het eerst in gebruik zijn genomen.

4. In december 2013 heeft eiser een informatiebrief betreffende de wijziging vrijstelling mrb voor oldtimers ontvangen voor de motor.

5. Eiser heeft op 17 april 2014 voor de motor het bedrag van € 28 aan mrb voldaan voor het van belang zijnde tijdvak.”

2.2.

Nu de door de rechtbank vastgestelde feiten in de zaken met procedurenummers HAA 15/279 en HAA 15/280 door partijen niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan.

3 Het oordeel van de rechtbank

3.1.

De rechtbank heeft de beroepen van belanghebbende ongegrond verklaard, waarbij zij in de uitspraak met procedurenummer HAA 15/280 het volgende heeft overwogen (de overwegingen van de rechtbank in de uitspraken met procedurenummers HAA 15/279 en HAA 15/280 zijn nagenoeg identiek):

“7. Tot 1 januari 2014 werd vrijstelling verleend voor motorrijtuigen van 25 jaar of ouder. De wettelijke regeling is met ingang van 1 januari 2014 gewijzigd in die zin dat de vrijstelling vanaf de wetswijziging slechts geldt voor motorrijtuigen die ten minste 40 jaar geleden voor het eerst in gebruik zijn genomen. Daarbij is – onder voorwaarden – een overgangsregeling ingevoerd waardoor voor bestaande situaties een verlaagd tarief geldt. (artikel 84a Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994, hierna: Wet MRB). Die overgangsregeling ziet op motorrijtuigen die op benzine lopen. Gelet op deze wetswijziging en overgangsregeling is eiser mrb verschuldigd voor zijn motor [Hof: in de zaak met procedurenummer HAA 15/279 ‘de auto’].

8. Voor zover eiser heeft bedoeld te stellen dat de wijziging in de wetgeving en de overgangsbepaling onredelijk en onbillijk zijn gaat de rechtbank hieraan voorbij. Artikel 11 van de Wet van 15 mei 1829, houdende Algemeene bepalingen der wetgeving van het Koningrijk, bepaalt immers dat de rechter volgens de wet moet rechtspreken en dat hij in geen geval de innerlijke waarde of billijkheid van de wet mag beoordelen. Dat betekent dat de rechter gehouden is de wet te volgen, ongeacht het antwoord op de vraag of de wetgever in het licht van de vereisten van rechtvaardigheid of doelmatigheid de juiste keuzes heeft gemaakt of wellicht ook andere keuzes had kunnen maken, waaronder (onder meer) begrepen de omstandigheid dat de wetgever onderscheid heeft aangebracht tussen motorrijtuigen jonger dan veertig jaar en motorrijtuigen [Hof: in de zaak met procedurenummer HAA 15/279 ‘ auto’s’] ouder dan veertig jaar.

9. Het vorenstaande laat onverlet dat op grond van artikel 94 van de Grondwet binnen het Koninkrijk geldende wettelijke voorschriften geen toepassing vinden, indien deze toepassing niet verenigbaar is met een ieder verbindende bepalingen van verdragen en besluiten van volkenrechtelijke organisaties, zoals artikel 1 van het Eerste Protocol (hierna: EP) van het Europese Verdrag van de Rechten van de Mens (hierna: EVRM).

10. Eiser heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verweerder over een onjuist tijdvak een aanslag mrb heeft opgelegd, er mag immers met de motor [Hof: in de zaak met procedurenummer HAA 15/279 ‘de auto’] alleen gebruik van de openbare weg worden gemaakt tot en met 30 november 2014. De aanslag moet reeds hierom worden vernietigd, aldus eiser.

Voorts stelt eiser dat hij er op mocht vertrouwen dat de regelgeving die gold ten tijde van de aanschaf van de motor [Hof: in de zaak met procedurenummer HAA 15/279 ‘de auto’] op hem van toepassing bleef. Hij doet hiermee een beroep op het rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel. Er is namelijk volgens eiser ten onrechte geen rekening gehouden met bestaande rechten zoals neergelegd in de vrijstellingskennisgeving.

Bovendien heeft eiser een beroep gedaan op het zorgvuldigheidsbeginsel. De wijziging van de wetgeving moet volgens eiser een gerechtvaardigd doel dienen en noodzakelijk zijn.

Tevens heeft eiser gesteld dat de wetwijziging in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Er is een wanverhouding tussen de extra kosten voor de eigenaren van een motorrijtuig [Hof: in de zaak met procedurenummer HAA 15/279 ‘de auto’] ouder dan vijfentwintig jaar maar jonger dan veertig jaar ten opzichte van het doel van de wetswijziging. Hobbymatige oldtimerrijders zoals eiser worden geconfronteerd met een enorme waardedaling van hun motorrijtuig [Hof: in de zaak met procedurenummer HAA 15/279 ‘de auto’] én stallingskosten in de maanden december tot en met februari. De wetswijziging vormt dan ook een individuele en buitensporige last. Eiser wenst een vergoeding voor deze schade.

Voorts heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat de belastingdienst een actieve en onmiskenbare rol heeft gespeeld in het besluitvormingsproces op grond waarvan de door eiser ongewenste wetswijziging tot stand is gekomen. Gelet hierop hebben volgens eiser zowel de wetgever als de belastingdienst onjuist gehandeld. De overheid is onbetrouwbaar door de kort na elkaar ingevoerde tegenstrijdige wetswijzigingen.

11. Eisers primaire grief dat de mrb is voldaan over een onjuist tijdvak faalt. De mrb is een houderschapsbelasting. Hiervoor is (de mate van) het gebruik van de weg niet relevant bij de beoordeling of en hoeveel mrb is verschuldigd. Zie r.o. 6.3.4. van de uitspraak van Gerechtshof Amsterdam van 29 november 2016. (ECLI:NL:GHAMS:2016:5170)

12. De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak van het Europese Hof van de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) belastingheffing een inbreuk vormt op het eigendomsrecht in de zin van artikel 1 EP EVRM. Echter bij de keuze van de middelen om het algemeen belang te dienen, komt aan de wetgever een zeer ruime beoordelingsmarge toe. De Hoge Raad (hierna: HR) heeft in zijn uitspraak van 23 december 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2829) geoordeeld dat de wetgever met de wijziging van de Wet MRB en de invoering van de daarbij behorende overgangsregeling binnen deze zeer ruime beoordelingsvrijheid is gebleven. In r.o. 2.4.4 van deze uitspraak van de HR is ook overwogen dat de doelstellingen van de wetswijziging, namelijk beperking van de milieuvervuiling en het vullen van de schatkist, legitiem zijn. Dat de doelstellingen wellicht niet zijn gehaald is niet relevant. De vraag die voorligt is of ten tijde van de wetwijziging dit legitieme doelen waren. En dat is zo, aldus de HR.

13. De rechtbank sluit zich hier bij aan. Eisers beroep op het rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel treft dan ook geen doel. Het staat de wetgever in beginsel vrij die maatregelen te treffen die zij noodzakelijk acht, ook al leidt dit tot meerdere wetswijzigingen in (relatief) korte tijd, de wetgever is gelet op de hem toekomende ruime beoordelingsvrijheid daarbij niet gehouden bestaande aanspraken op belastingvrijstellingen te laten voortduren. Daar komt bij dat met ingang van 1 januari 2007 de vrijstelling niet meer bij wettelijke beschikking werd verleend, maar nog slechts een mededeling betreft over het van rechtswege in werking treden van een vrijstelling van de belastingplicht. De vrijstelling geldt sindsdien van rechtswege wanneer aan de voorwaarden voor de vrijstelling wordt voldaan. Eiser mocht aan de vrijstellingskennisgeving niet het in rechte te honoreren vertrouwen ontlenen dat deze vrijstelling ook bij een wetswijziging tot in lengte van dagen zou voortduren. Zie r.o. 2.5.1 en 2.5.2 van eerdergenoemde uitspraak van de HR.

14. Eisers beroep op het evenredigheidsbeginsel faalt eveneens. Dat motorrijtuigen [Hof: in de zaak met procedurenummer HAA 15/279 ‘de auto’] door de wetswijziging in waarde dalen en dat bezitters van motorrijtuigen [Hof: in de zaak met procedurenummer HAA 15/279 ‘de auto’] jonger dan 40 jaar mrb wel moeten betalen én dat naar het idee van eiser het maatschappelijk nut van de maatregelen nihil is, zijn aspecten van wetgeving die vallen binnen de ruime beoordelingsvrijheid van de wetgever. Zie r.o. 6.3.7 van eerdergenoemde uitspraak van Gerechtshof Amsterdam van 29 november 2016. Zoals hierboven genoemd heeft de HR in r.o. 2.4.4 van eerdergenoemde uitspraak overwogen dat het doel van de wetswijziging, namelijk beperking van de milieuvervuiling én het vullen van de schatkist, legitiem is.

15. Voorts is de rechtbank in navolging van de HR (r.o. 2.4.6) van oordeel dat er geen strijd is met het beginsel van fair balance omdat er geen sprake is van een individuele én buitensporige last. Het feit dat de waarde van de motor [Hof: in de zaak met procedurenummer HAA 15/279 ‘de auto’] van eiser is gedaald en dat hij voor de maanden december tot en met februari stallingskosten moet betalen vormen voor eiser wel een individuele last maar deze is niet buitensporig te noemen. Daarbij is onder meer van belang dat eiser slechts een relatief laag bedrag aan mrb is verschuldigd zeker in vergelijking met andere kentekenhouders van motoren.

16. De rechtbank overweegt ten slotte dat het Nederlandse staatsbestel zo is ingericht dat op basis van het rechtstatelijke uitgangspunt van machtenscheiding en machtsevenwicht (trias politica) de wetgever als democratisch gelegitimeerde staatsmacht wettelijke regelingen vaststelt. Op grond hiervan hebben de wetgevende macht en de uitvoerende macht gescheiden taken en verantwoordelijkheden. De rechtbank constateert dat de onderhavige wetswijzing in overeenstemming met eerdergenoemd uitgangspunt door de wetgever is vastgesteld. Dat de belastingdienst de wetgever wellicht (cijfermatige) gegevens heeft verstrekt gedurende het wetgevingsproces maakt dit niet anders. Dat, zoals eiser meent, de wetswijziging op ongeoorloofde en onjuiste wijze tot stand is gekomen, kan in ieder geval niet worden tegengeworpen aan de belastingdienst (verweerder). De Belastingdienst is (slechts) verantwoordelijk voor een juiste uitvoering van de wetgeving. Daarbij is nog van belang dat uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever op de hoogte was van de gevolgen van afschaffing van de vrijstelling voor bezitters van oldtimers. Desondanks heeft de wetgever, gelet op de haar toekomende ruime beoordelingsvrijheid, daartoe kunnen besluiten. Eisers grief faalt.

17. Gelet op al het vorengaande is eiser mrb verschuldigd voor de motor [Hof: in de zaak met procedurenummer HAA 15/279 ‘de auto’] volgens het tarief van de overgangsbepaling.

18. Hetgeen eiser overigens heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.

Schadevergoeding

19. Eiser heeft verzocht om vergoeding van de schade (de door hem te betalen mrb, de daling van de waarde van de motor [Hof: in de zaak met procedurenummer HAA 15/279 ‘de auto’], schade van de technische aanpassing; de stalingskosten in de maanden december tot en met februari en overige door eiser genoemde kosten) die hij heeft geleden als gevolg van de wetswijziging. Omdat het beroep ongegrond is verklaard is er geen ruimte om schade te vergoeden op de voet van artikel 8:73 van de Awb. Gelet op al het vorenoverwogene is er geen sprake van een onrechtmatige overheidsdaad, zodat ook om die reden geen aanleiding bestaat voor een schadevergoeding.

Proceskosten

20. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”

4 Geschil in hoger beroep

5 Standpunten van partijen

6 Beoordeling van het geschil

7 Proceskosten

8 Beslissing