Home

Gerechtshof Amsterdam, 29-05-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:1696, 17/00346

Gerechtshof Amsterdam, 29-05-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:1696, 17/00346

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
29 mei 2018
Datum publicatie
20 juni 2018
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2018:1696
Formele relaties
Zaaknummer
17/00346

Inhoudsindicatie

OB. Is belanghebbende omzetbelasting verschuldigd over de vergoedingen die zij in rekening heeft gebracht voor haar werkzaamheden als voorzitter/lid van de bezwaaradviescommissies van verschillende ministeries?

Uitspraak

kenmerk 17/00346

29 mei 2018

uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , te [Z] , belanghebbende,

gemachtigde: prof. dr. B.G. van Zadelhoff,

tegen de uitspraak van 22 juni 2017 in de zaak met kenmerk HAA 15/4458 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Belanghebbende heeft op 1 maart 2015 op aangifte omzetbelasting voldaan over het

tijdvak 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze voldoening op aangifte. Bij

uitspraak, gedagtekend 1 oktober 2015, heeft de inspecteur het bezwaar afgewezen.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld. De rechtbank heeft in haar

uitspraak van 22 juni 2017 als volgt beslist (belanghebbende wordt in de uitspraak aangeduid als ‘eiseres’, de inspecteur als ‘verweerder’).

“De rechtbank:

-

verklaart het beroep ongegrond;

-

veroordeelt de Minister tot vergoeding van de door eiseres geleden immateriële

schade, vastgesteld op € 500;

-

veroordeelt de Minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 990;

-

draagt de Minister op het betaalde griffierecht van € 167 aan eiseres te vergoeden.”

1.4.

Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 14 juli

2017. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 april 2017. Namens belanghebbende

is verschenen de gemachtigde, bijgestaan door E. Geersheuvels en T. Pouw. Namens de inspecteur zijn verschenen mr. M.G. Kluivers-Boom en mr. B.F. Kroezen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft in haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld.

“1. In het onderhavige jaar was eiseres werkzaam als lid respectievelijk voorzitter van

diverse bezwaaradviescommissies. Eiseres brengt voor deze werkzaamheden vergoedingen in rekening. Eiseres was onder meer werkzaam als voorzitter van de

bezwaaradviescommissie inzake personele aangelegenheden van het Ministerie van

Veiligheid en Justitie en als voorzitter van de bezwaaradviescommissie inzake personele

aangelegenheden van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (samen aangeduid als de

ministeries). Dit betreft bezwaaradviescommissies als bedoeld in artikel 7:13 van de

Algemene wet bestuursrecht (Awb).

2. Een expertisecentrum regelt na ontvangst van een bezwaarschrift tegen een beslissing

van een van de ministeries de planning van de hoorzitting en overige organisatorische

handelingen. Dit expertisecentrum benadert de, voor het geven van een advies over het

betreffende bezwaarschrift, beoogde leden van de commissie.

3. Tot de stukken van het geding behoort de ‘mededeling voor het SGO inzake BTW op

vergoedingen voor adviescolleges en (advies)commissies’ waarin onder meer is

opgenomen:

“Per 1 januari 2013 is er nieuwe regelgeving gekomen over omzetbelasting (btw) voor

commissariaten. Deze gewijzigde regelgeving kan ook beteken dat omzetbelasting (btw)

moet worden berekend over de vergoedingen, die worden toegekend aan voorzitters en leden van adviescolleges en (advies)commissies (van het Rijk). Zoals bijvoorbeeld de

Gezondheidsraad, de Onderwijsraad, auditcommittee’s en bezwarenadviescommissies.

Niet in alle gevallen is omzetbelasting (btw) verschuldigd over een vergoeding die aan een voorzitter of een lid van een adviescollege of commissie is verschuldigd. De vraag die moet worden beantwoord is of een voorzitter of een lid zelfstandig een prestatie in het economisch verkeer verricht. Van een dergelijke prestatie kan sprake zijn als een voorzitter of een lid betaald wordt voor deze werkzaamheden anders dan slechts een kostenvergoeding. Het antwoord op de vraag is echter sterk afhankelijk van de feiten en omstandigheden waaronder wordt opgetreden. Aangezien deze per geval kunnen verschillen is het niet mogelijk hier algemene richtlijnen op te formuleren. Het is aan de belastinginspecteur omzetbelasting om de feiten en omstandigheden van het geval te beoordelen en een standpunt in te nemen.

Het eventueel verschuldigd zijn van omzetbelasting (btw) op een vergoeding voor een

lidmaatschap in een adviescollege of commissie heeft geen invloed op de hoogte van de

vergoeding. Eventueel verschuldigde omzetbelasting (btw) kan niet boven de toegekende

vergoeding op grond van de Wet en het Besluit vergoedingen adviescolleges en commissies bij het ministerie in rekening worden gebracht. Het besluit bepaalt de maximale toe te kennen vergoeding en dit maximum kan (ook niet door omzetbelasting) worden overschreden.

Het ligt niet in de rede om het Besluit vergoedingen adviescolleges en commissies aan te

passen in verband met gewijzigde fiscale regelgeving Het verhogen van vergoedingen zal op weinig politiek draagvlak kunnen rekenen. In 2009 is het besluit in werking getreden als afronding van een toezegging aan de Tweede Kamer om de vergoedingen te harmoniseren.

Bovendien wijzigingen in de fiscale regelgeving leiden in het algemeen ook niet tot

aanpassing van de rechtspositionele aanspraken van rijksambtenaren.

Daarnaast kan, in het geval een voorzitter of een lid omzetbelasting (btw) is verschuldigd

over de aan hem toegekende vergoeding, hij in beginsel deze verschuldigde omzetbelasting weer verrekenen met de aan hem in rekening gebracht omzetbelasting voor de aan hem geleverde prestaties.”

4. In totaal heeft eiseres aan de ministeries in 2014 een bedrag van € 11.264 in rekening

gebracht. De ministeries hebben eiseres meegedeeld niet bereid te zijn omzetbelasting te

betalen bovenop de door eiseres aan hen in rekening gebrachte vergoedingen. Eiseres is met betrekking tot haar werkzaamheden voor de ministeries daarom bij de berekening van de door haar verschuldigde omzetbelasting ervan uitgegaan dat de vergoeding inclusief

omzetbelasting is.

5. Ter zake van al haar werkzaamheden in 2014 heeft eiseres als volgt aangifte voor de

omzetbelasting gedaan.

Omzet € 40.166

BTW 21% € 8.435

Voorbelasting € 352

Totaal € 8.083

In het totaal verschuldigde bedrag van € 8.083 is een bedrag van € 1.955 (21/121 van

€ 11.264) begrepen dat betrekking heeft op de werkzaamheden die eiseres voor de

ministeries heeft verricht.”

2.2.

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan. Hieraan voegt het Hof nog het volgende toe.

2.3.

Belanghebbende wordt als lid/voorzitter van een bezwaaradviescommissie benoemd door de Minister van het desbetreffende ministerie (zie onder overweging 1 van de rechtbankuitspraak), voor een periode van vier jaar.

2.4.

Belanghebbende verricht vergelijkbare diensten voor een aantal andere dan de in overweging 1 van de rechtbankuitspraak vermelde ministeries (hierna: de andere ministeries). Een deel van de omzet in 2014 ad € 40.166 heeft betrekking op werkzaamheden voor de andere ministeries. Anders dan de ministeries hebben de andere ministeries in het aangepaste beleid als beschreven in onderdeel 3 van de rechtbankuitspraak, aanleiding gezien om de vacatiegelden te verhogen met btw. Belanghebbende heeft ter zitting bij het Hof verklaard dat zij in die gevallen, die op vergelijkbare werkzaamheden voor de andere ministeries betrekking hebben, uit praktische overwegingen geen bezwaar tegen de voldoening op aangifte heeft gemaakt.

2.5.

Tijdens de zitting in hoger beroep is onder meer het volgende verklaard:

“De gemachtigde

[…] Desgevraagd licht ik toe hoe men in aanmerking komt voor lidmaatschap van een dergelijke commissie. Het samenstellen van deze commissies is in handen van Het Expertisecentrum Organisatie en Personeel (EC O&P). Zij benaderen de mogelijke leden/voorzitters van bezwaaradviescommissies. Als de benaderde persoon geïnteresseerd is, wordt hij/zij benoemd. Er is geen sprake van een sollicitatie of iets dergelijks. […]

De inspecteur:

[…]

Ik heb op internet onderzoek gedaan naar de wijze waarop de invulling van dergelijke commissies plaatsvindt. Daaruit heb ik opgemaakt dat het ook mogelijk is om zelf aan te geven dat je belangstelling hebt voor een plek in deze commissies. In beginsel kan een ieder op die wijze voor benoeming in aanmerking komen.

De gemachtigde:

Bij gebrek aan kennis daaromtrent, weet ik niet of ik kan betwisten dat het ook mogelijk is te solliciteren voor de commissies.”

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil of belanghebbende omzetbelasting verschuldigd is over de vergoedingen die zij in rekening heeft gebracht voor haar werkzaamheden als voorzitter/lid van de bezwaaradviescommissies van de ministeries (de vergoedingen). Als het gelijk aan belanghebbende is, is niet in geschil dat zij recht heeft op een teruggave van € 1.955.

De door de rechtbank vastgestelde vergoeding voor immateriële schade is in hoger beroep niet in geschil.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4 Beoordeling van het geschil

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing