Home

Gerechtshof Amsterdam, 30-10-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:3951, 200.220.758/01

Gerechtshof Amsterdam, 30-10-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:3951, 200.220.758/01

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
30 oktober 2018
Datum publicatie
30 oktober 2018
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2018:3951
Zaaknummer
200.220.758/01

Inhoudsindicatie

Mediazaak. Artikel over Bibob-besluit speelautomatenhallen niet onrechtmatig.

Publieke figuur. Voldoende steun in het feitenmateriaal. Hoor en wederhoor.

Het belang van Het Parool bij publicatie dient te prevaleren boven de bescherming van de persoonlijke levenssfeer

Bekrachtiging vonnis rechtbank.

Uitspraak

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I

zaaknummer : 200.220.758/01

zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/606444 / HA ZA 16-410

arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 30 oktober 2018

inzake

[appellant] ,

wonend te [woonplaats] ,

appellant,

advocaat: mr. M.Ch. Kaaks te Amsterdam,

tegen

1 HET PAROOL B.V.,

gevestigd te Amsterdam,

2. [geïntimeerde sub 2] ,

wonend te [woonplaats] ,

geïntimeerden,

advocaat: mr. C. Wildeman te Amsterdam.

1 Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] , Het Parool en [geïntimeerde sub 2] genoemd. Het Parool en [geïntimeerde sub 2] gezamenlijk worden ook wel aangeduid als Het Parool c.s.

[appellant] is bij dagvaarding van 12 juli 2017 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 19 april 2017, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellant] als eiser en Het Parool c.s. als gedaagden.

Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:

- memorie van grieven, met producties;

- memorie van antwoord, met producties.

Partijen hebben de zaak ter zitting van 18 april 2018 doen bepleiten door hun in de aanhef van dit arrest genoemde advocaten, beiden aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Van de zijde van [appellant] zijn bij deze gelegenheid nog aanvullende producties (genummerd 41 tot en met 47) en van de zijde van Het Parool c.s. is nog één aanvullende productie (genummerd 20) in het geding gebracht.

Ten slotte is arrest gevraagd.

[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog zijn vorderingen, zoals in hoger beroep opnieuw geformuleerd, zal toewijzen, met veroordeling van Het Parool c.s. in de kosten van het geding in beide instanties.

Het Parool heeft geconcludeerd, zakelijk weergegeven, tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, met nakosten.

2 Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2, 2.1 tot en met 2.10, de feiten vastgesteld die zij bij de beoordeling van de zaak tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die volgen uit niet weersproken stellingen van partijen dan wel de niet (voldoende) bestreden inhoud van producties waarnaar zij ter staving van hun stellingen verwijzen, komen de feiten neer op het volgende.

2.1

[appellant] is eigenaar en exploitant van twee speelautomatenhallen op de Wallen te Amsterdam. Hij is als verdachte aangemerkt in het strafproces tegen [A] (hierna: [A] ). Op 21 december 2007 heeft de rechtbank Haarlem [appellant] tot vijf maanden cel veroordeeld wegens het medeplegen van witwassen. Op 3 juli 2009 heeft dit hof [appellant] vrijgesproken. Dit arrest is onherroepelijk geworden.

2.2

Het Parool is uitgever van het dagblad met gelijkluidende naam en beheerder van de website www.parool.nl, waarop het archief van dagblad Het Parool gratis voor iedereen toegankelijk is, ook via zoekmachines als Google. [geïntimeerde sub 2] is als journalist werkzaam voor Het Parool.

2.3

Op 18 april 2011 heeft de burgemeester van Amsterdam een Bibob-besluit genomen waarbij de vergunningen voor de twee speelautomatenhallen van [appellant] zijn ingetrokken (hierna ook: het besluit). [appellant] heeft het besluit per aangetekende post ontvangen op 20 april 2011. Het besluit houdt onder meer in:

‘Artikel drie, zesde lid Wet Bibob wordt thans niet meer ten grondslag gelegd aan de motivering van het voornemen, omdat ik van mening ben dat er onvoldoende feiten en omstandigheden zijn die erop wijzen of doen vermoeden dat de heer [A] de feitelijke exploitant zou zijn van de speelautomatenhal en dat u slechts een stroman zou zijn.

(…)

Artikel 3, eerste lid, onder a Wet Bibob

(…)

Naar aanleiding van een uitgebreid strafrechtelijk onderzoek door het Bureau Financiële en Economische recherche onder de naam Enclave is de heer [B] strafrechtelijk vervolgd. Op 8 juni 2010 is de heer [B] door de rechtbank Amsterdam veroordeeld tot 4 en een half jaar gevangenisstraf voor (onder meer) het witwassen van ruim € 17.000.000,- afkomstig van de afpersing van wijlen de heer [C] .

(…)

In het arrest van het Gerechtshof Amsterdam d.d. 3 juli 2009 inzake het hoger beroep van de heer [A] overweegt het gerechtshof ten aanzien van bovenstaande met betrekking tot de rol van de heer [B] het volgende:

(…)

Daarnaast heeft de verdachte [ [A] ] alleen en met zijn mededader [B] een groot aantal omvangrijke, van afpersing van [C] afkomstige geldbedragen witgewassen.

(…)

Op 3 juli 2009 heeft het gerechtshof u onder meer vrijgesproken van het medeplegen van witwassen van € 250.000,-, afpersing en deelname aan een criminele organisatie. In het arrest naar aanleiding van het hoger beroep van de heer [A] maakt het Gerechtshof wel de volgende overweging:

Op grond van de bewijsmiddelen acht het hof de afpersing, ook ten aanzien van het geldbedrag van € 250.000,- bewezen. Het hof gaat ervan uit dat de heer [C] door tussenkomst van [D] dit bedrag heeft afgegeven aan de heer [appellant] .

(…)

Op grond hiervan ben ik van oordeel dat aannemelijk is dat u met de afpersingen van de heer [C] in relatie staat bij de strafbare feiten waarvoor de heer [A] is veroordeeld.

(…)

De informatie waarop het vermoeden is gebaseerd dat u in relatie staat tot de afpersing en het witwassen is afkomstig uit het Kolbak-onderzoek. In het arrest van het Gerechtshof d.d. 3 juli 2009 is het standpunt van het Openbaar Ministerie over de relatie tussen de heer [A] en de heer [appellant] uiteengezet:

Deze relatie is manifest door hun beider betrokkenheid bij bedrijven op de Wallen in de periode tot medio 1996. Hoewel [A] rond eind 1996 daar uit beeld leek te verdwijnen, bleef hij feitelijk nauw bij enkele van die, intussen aan [C] toebehorende, bedrijven betrokken. Dit blijkt uit het gegeven dat hij [D] aldaar een baantje heeft aangeboden en uit diverse telefoongesprekken die de verdachte ( [appellant] ) met [A] heeft gevoerd in de periode tot en met 2001. Daaruit valt af te leiden dat [A] een belangrijke stem had in de bedrijfsvoering en dat de verdachte [appellant] zich dienstbaar jegens [A] opstelde. Voorts verleende de verdachte [A] bijstand bij diens boekhouding en was hij aandeelhouder in een drietal aan [C] , [E] en [A] gelieerde vennootschappen, waardoor hij controle kon uitoefenen over transacties binnen die vennootschappen. Ook dit past bij zijn dienstbare rol jegens [A] . Diverse getuigen hebben de verdachte betiteld als de hulp van [A] , hetgeen er eveneens op wijst dat de verdachte [A] behulpzaam was bij diverse activiteiten.

(…)

Ik ben van oordeel dat u in relatie staat tot de afpersing en witwassen en dat dit in belangrijke mate voort vloeit uit de aard van de relatie tussen u en de heer [A] . Hierbij acht ik het van belang op te merken dat de vraag in hoeverre u ervan op de hoogte was dan wel redelijkerwijs had moeten zijn, dat deze bedragen afkomstig waren van afpersing, in tegenstelling tot bij de bewezenverklaring van een strafbaar feit, voor de toepassing van de Wet Bibob en de motivering van ernstig gevaar van misbruik met vergunningen, niet relevant is.

(…)

Op grond van bovenstaande feiten en omstandigheden kan redelijkerwijs worden vermoed dat de twee speelautomatenhallen zijn gefinancierd met een bedrag van € 4.000.000,- dat is verkregen uit strafbare feiten, namelijk afpersing van de heer [C] .

(…)

Artikel 3, eerste lid, onder b Wet Bibob

(…)

Gelet op de onderzoeksperiode van Kolbak en Enclave, de strafrechtelijke veroordelingen die hieruit zijn gevolgd voor de heren [B] en [A] en uw de rol in dit geheel (ondanks uw vrijspraak in hoger beroep), ben ik van mening dat er ernstig gevaar bestaat dat de vergunningen ook in de toekomst gebruikt kunnen worden om strafbare feiten te plegen.’.

2.4

Op 18 april 2011 is een artikel verschenen in Het Parool van de hand van [geïntimeerde sub 2] met als kop ‘Gokhallen Wallen gesloten’ en als tussenkop ‘Eigenaar [appellant] gezien als stroman van [A] ’. Het artikel luidt, voor zover relevant:

De gemeente Amsterdam onthoudt uitbater [appellant] definitief de exploitatievergunningen voor zijn gokhallen op de Wallen, [gokhal 1] en [gokhal 2] .

Dat bevestigt een woordvoerder van het stadhuis. De zaken moeten binnen vier weken dicht - al houdt de gemeente er rekening mee dat [appellant] daar via een kort geding nog onderuit zal proberen te komen. De overheid ziet [appellant] als een stroman van topcrimineel [A] en ontneemt hem zijn vergunningen met de Wet bibob (bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur). Het gerechtshof sprak [appellant] vrij in de afpersingszaak die [A] negen jaar celstraf opleverde, maar de gemeente is er niettemin van overtuigd dat ‘een ernstig gevaar’ bestaat dat [appellant] de hallen voor criminele activiteiten misbruikt, namelijk voor het witwassen van misdaadwinsten. Volgens justitie perste [A] de hallen af van vastgoedbaron [C] . Burgemeester Job Cohen had al in januari 2008 aangekondigd de vergunningen voor de gokhallen te zullen weigeren, met name omdat die zijn gefinancierd met miljoenen van vastgoedhandelaar [B] . De rechtbank achtte in juni 2010 bewezen dat [B] zeventien miljoen euro heeft witgewassen die [A] van [C] had afgeperst, en veroordeelde hem tot 4,5 jaar celstraf.’

2.5

Naar aanleiding van dit artikel heeft [appellant] een klacht tegen Het Parool c.s. ingediend bij de Raad voor de Journalistiek (hierna: RvdJ) Deze klacht is op

27 september 2011 voor een deel gegrond bevonden, namelijk voor zover de klacht ziet op het gebruik van de kwalificatie ’stroman van topcrimineel [A] ’.

3 Beoordeling

3 Beslissing