Home

Gerechtshof Amsterdam, 25-09-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:4754, 18/00159 ev

Gerechtshof Amsterdam, 25-09-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:4754, 18/00159 ev

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
25 september 2018
Datum publicatie
14 januari 2019
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2018:4754
Formele relaties
Zaaknummer
18/00159 ev

Inhoudsindicatie

Evenals de rechtbank is het Hof van oordeel dat aanslagen precarioheffing terecht aan de netbeheerder zijn opgelegd. Deze is de belastingplichtige als bedoeld in de Verordening.

Uitspraak

kenmerk 18/00159, 18/00160 en 18/00165

25 september 2018

uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op de hoger beroepen van

[A] N.V., te [plaats] ,

gemachtigde van belanghebbende: mr. E.E. Troll, Allen & Overy LLP te Amsterdam,

tegen de uitspraak van 1 juni 2017 in de zaken met de kenmerken 15/4072 en 15/7456 en de uitspraak van 5 oktober 2017 in de zaak met kenmerk 16/4961 van de rechtbank Gelderland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Oldebroek, de heffingsambtenaar.

1 Ontstaan en loop van het geding

Procedurenummers Hof: 18/00159 en 18/00160, procedurenummers rechtbank: 15/4072 en 15/7456

1.1.1.

De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 5 december 2014 aan belanghebbende voor het tijdvak 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013 een aanslag precariobelasting opgelegd van € 681.784,56 (hierna: de aanslag 2013).

1.1.2.

De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 1 mei 2015 aan belanghebbende voor het tijdvak 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 een aanslag precariobelasting opgelegd van € 1.197.668,16 (hierna: de aanslag 2014).

1.2.

Na daartegen gemaakte bezwaren, heeft de heffingsambtenaar bij uitspraken van 3 juni 2015 en 3 november 2015 respectievelijk de aanslag 2013 en de aanslag 2014 gehandhaafd.

1.3.

De rechtbank heeft het tegen deze uitspraken ingestelde beroep in haar uitspraak van 1 juni 2017 ongegrond verklaard.

1.4.

Het tegen de uitspraak van de rechtbank ingestelde hoger beroep is ingekomen bij het

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 juli 2015 en aangevuld bij brief van 13 november 2017. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft het hoger beroep bij beslissing van 20 maart 2018 voor verdere behandeling verwezen naar het Hof.

1.6.

De heffingsambtenaar heeft bij brief van 12 juli 2018 een nader stuk ingediend.

Procedurenummer Hof: 18/00165, procedurenummer rechtbank: 16/4961

1.7.

De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 25 februari 2016 aan belanghebbende voor het tijdvak 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015 een aanslag precariobelasting opgelegd van € 1.326.626,60 (hierna: de aanslag 2015).

1.8.

Na daartegen gemaakte bezwaar, heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak van 7 juli 2016 de aanslag 2015 gehandhaafd.

1.9.

De rechtbank heeft het tegen deze uitspraak ingestelde beroep in haar uitspraak van 5 oktober 2017 ongegrond verklaard.

1.10.

Het tegen de uitspraak van de rechtbank ingestelde hoger beroep is ingekomen bij het

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 november 2017.

1.11.

Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft het hoger beroep bij beslissing van 20 maart 2018 voor verdere behandeling verwezen naar het Hof.

1.12.

Bij brief van 19 juli 2018 heeft de gemachtigde het Hof bericht, kort gezegd, dat de motivering van het hoger beroep inzake de aanslag 2015 gelijk is aan de motivering van het hoger beroep in de zaken over de aanslagen 2013 en 2014.

1.13.

Van de heffingsambtenaar is bij brief van 2 augustus 2018 een nader stuk ontvangen.

In alle zaken

1.14.

Belanghebbende heeft bij brief van 27 juli 2018 een nader stuk met bijlagen ingediend en aangekondigd niet bij de mondelinge behandeling van de zaken aanwezig te zullen zijn.

1.15.

De heffingsambtenaar heeft het Hof bij brief van 9 augustus 2018 laten weten niet bij de mondelinge behandeling van de zaken aanwezig te zullen zijn.

1.16.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 augustus 2018.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft in haar uitspraak van 1 juni 2017 (waarin belanghebbende wordt aangeduid als ‘eiseres’ en de heffingsambtenaar als ‘verweerder’) de navolgende feiten vastgesteld.

“1. Eiseres is netbeheerder van gas- en elektriciteitsleidingen (hierna: de leidingen) in de gemeente Oldebroek (hierna: de gemeente). Deze leidingen bevinden zich deels in de grond die eigendom is van de gemeente. Eigenaar van de leidingen is [A dochter] N.V. (hierna: [A dochter N.V.] ) een dochtermaatschappij van eiseres.

2. Ingevolge artikel 10a van de Elektriciteitswet 1998 (hierna: de E-wet) beschikt de netbeheerder over de eigendom van het door hem beheerde net. [A dochter N.V.] is de juridische eigenaar van het netwerk.

3. Op 10 maart 1923 heeft de raad van de gemeente een Raadsbesluit genomen (hierna: het Raadsbesluit). Het Raadsbesluit luidt - voor zover hier van belang - als volgt:

" (…)

Besluit:

aan de N.V. [B] te [plaats] kosteloos het recht te verleenen werken tot geleiding, transformeering, verdeeling en levering van electriciteit of daarmede in verband staande beveiligings- en ondersteuningswerken te hebben, aan te brengen, in stand te houden, te wijzigen en te verwijderen in, op, aan, door of boven gemeentelijke gronden, wegen, wateren en andere eigendommen der gemeente, alles onder voorwaarde, dat de gemeente, geen grond kosteloos behoeft af te staan of te leveren, behoudens de betrekkelijke wettelijke voorschriften en voorts onder voorwaarde dat de Vennootschap voornoemd:

a. omtrent de uitvoering dier werken, alsmede omtrent het tijdstip der uitvoering met Burgemeester en Wethouders overleg pleegt,

b. zich verplicht na het verrichten van deze werkzaamheden het geroerde op hare kosten zoveel mogelijk in den toestand terug te brengen van vóór de uitvoering van die werkzaamheden."

2.2.

In haar uitspraak van 5 oktober 2017 heeft de rechtbank - onder nagenoeg gelijkluidende bewoordingen - dezelfde feiten vastgesteld als in haar uitspraak van 1 juni 2017, met dien verstande dat in onderdeel 2 van de uitspraak van 5 oktober 2017, de rechtbank nog het volgende feit heeft vastgesteld.

“2. Tot 27 maart 1984 vond de exploitatie van de elektriciteitsleidingen in het grondgebied van de gemeente plaats door N.V. [B] (hierna: [N.V. B] ).”

2.3.

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan.

3 3. Geschil in hoger beroep

Evenals voor de rechtbank is voor het Hof in geschil of:

1. belanghebbende door de heffingsambtenaar terecht als belastingplichtige is aangemerkt;2. het in onderdeel 3 van de uitspraak van de rechtbank vermelde besluit (hiena ook: het Raadsbesluit) aan de heffing van precariobelasting van belanghebbende in de weg staat, en3. de aanslag in strijd is met een of meer algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

4 4. Beoordeling van het geschil

5 Kosten

6 6. Beslissing