Home

Gerechtshof Amsterdam, 04-09-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:4760, 17/00219

Gerechtshof Amsterdam, 04-09-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:4760, 17/00219

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
4 september 2018
Datum publicatie
31 december 2018
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2018:4760
Zaaknummer
17/00219

Inhoudsindicatie

Het Hof geeft in de zaak uitleg aan de (on)bevoegdheid van de belastingrechter inzake verrekeningsbeslissingen van: de (i) ontvanger van de Belastingdienst en (ii) de Belastingdienst Toeslagen.

Uitspraak

kenmerk 17/00219

4 september 2018

uitspraak van derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[x] te [plaats] , belanghebbende,

tegen

de uitspraak in de zaak met kenmerk HAA 16/2395 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) van 29 maart 2017 in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 5 september 2012 aan belanghebbende voor het jaar 2010 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) berekend naar een ambtshalve vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.125 (hierna: de aanslag IB/PVV 2010). Gelijktijdig met de aanslag IB/PVV 2010 is bij beschikking een verzuimboete opgelegd van € 225 en is bij beschikking € 7 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.2.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 6 december 2012, het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

1.3.

Bij brief van 27 mei 2016 heeft de inspecteur een door belanghebbende ingediend verzoek om een dwangsom - vanwege het niet tijdig beslissen op het bezwaar - afgewezen.

1.4.

Op het door belanghebbende ingestelde beroep heeft de rechtbank bij uitspraak van 29 maart 2017 als volgt beslist:

“De rechtbank:

- verklaart het beroep gericht tegen de uitspraak op bezwaar van 21 december 2012 [Hof: bedoeld is 5 december 2012] betreffende de aanslag ib/pvv 2010 niet-ontvankelijk;

- verklaart het beroep gericht tegen de dwangsombeschikking van 27 mei 2016

ongegrond.”

1.5.

Het tegen de uitspraak van de rechtbank ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 18 april 2017 en is aangevuld bij brieven van 14 mei 2017 en 8 juni 2017. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

Belanghebbende heeft bij brief van 1 juni 2018 nadere stukken ingediend.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2018. Bij die gelegenheid zijn de zaken met procedurenummers 17/00216 tot en met 17/00221 gelijktijdig behandeld. Belanghebbende is verschenen. Namens de inspecteur is verschenen mr. R.G.A. de Jong. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

Het Hof stelt de feiten als volgt vast:

2.2.

Belanghebbende is bij brief van 31 oktober 2011 uitgenodigd voor het doen van aangifte IB/PVV 2010. Nadat belanghebbende niet had gereageerd op de herinnering (de brief van 28 december 2011) en de aanmaning (de brief van 31 januari 2012) tot het doen van aangifte, is met dagtekening 5 september 2012 de aanslag IB/PVV 2010 opgelegd naar een (geschat) belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.125. Gelijktijdig met de aanslag is bij beschikking een verzuimboete opgelegd en is bij beschikking € 7 aan heffingsrente in rekening gebracht (zie ook hiervoor onder 1.1). De aanslag is verzonden aan het adres [adres] .

2.3.

Bij brief van 18 november 2012 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de aanslag IB/PVV 2010.

2.4.

Bij brief van 28 november 2012 heeft de inspecteur medegedeeld dat hij voornemens is om de aanslag en de verzuimboete te handhaven en het bezwaar af te wijzen. Bij brief van 29 november 2012 heeft belanghebbende gereageerd op het voornemen tot afwijzing van het bezwaar. In deze brief schrijft belanghebbende, onder andere, dat zij het niet eens is met een aan haar uitgereikt dwangbevel en voorts dat zij de aanslag IB/PVV 2010 niet heeft ontvangen.

2.5.

Bij uitspraak van 6 december 2012, gericht aan [adres] , heeft de inspecteur het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard. Vervolgens heeft de inspecteur bij beslissing van 21 december 2012 de aanslag IB/PVV 2010 ambtshalve verminderd, in die zin dat alsnog de alleenstaande ouderkorting is verleend. De ambtshalve vermindering is vastgesteld naar een terug te ontvangen bedrag van € 993 (inclusief 41 heffingsrente).

2.6.

Bij brief van 1 juli 2014 heeft belanghebbende inzake de aanslag IB/PVV 2009 beroep ingesteld bij rechtbank Amsterdam die het beroep heeft doorgezonden aan de rechtbank.

2.7.

Bij brief van 13 april 2016 heeft belanghebbende de inspecteur in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een uitspraak op bezwaar.

2.8.

Bij beschikking met dagtekening 27 mei 2016 heeft de inspecteur het verzoek om een dwangsom afgewezen.

2.9.

Ter zitting in hoger beroep heeft belanghebbende, onder andere, het volgende verklaard:

“- Ook met betrekking tot de aanslag IB/PVV 2010 is weer het probleem dat de rechtbank het geschrift van 1 juli 2014 heeft aangemerkt als het bezwaarschrift, terwijl ook hier weer eerdere geschriften zijn ingediend. Op 18 januari 2013 en 2 februari 2013 heb ik namelijk reeds bezwaren ingediend. En verder is er ook nog een ingebrekestelling gevolgd op13 april 2013, hetgeen is bevestigd door inspecteur.

- Mijn stelling is dat ik de aanslag niet heb gehad. Dit komt omdat de aanslag IB/PVV 2010 [adres] is geadresseerd. Ik heb uiteindelijk wel bezwaar gemaakt tegen de aanslag IB/PVV 2010. U houdt mij voor dat als ik bezwaar maak, het dan voor de hand ligt dat ik ook de aanslag heb gehad. Ik heb de aanslag op een gegeven moment wel gekregen. Wanneer en hoe weet ik niet meer. Ik heb wel de verzuimboete gehad. U houdt mij voor dat de verzuimboete in de regel altijd gelijktijdig met de aanslag wordt bekend gemaakt. Dat kan zo zijn, maar ik heb de aanslag niet gelijktijdig met de verzuimboete gehad. Met de verzuimboete doel ik dan op de “Mededeling verzuimboete”. Op het aanslagbiljet staat dat de aanslag is verstuurd naar het adres [adres] , dat is het adres waar alle post van daklozen in Arnhem binnenkomt. Ik was dakloos, maar ik had een ander postadres toegekend gekregen van de gemeente Arnhem. Dat was [adres] . Daar had de aanslag naar toe gezonden moeten worden. Ik heb aan de Belastingdienst kenbaar gemaakt dat dit adres gehanteerd moest worden. (…)

Het postbusnummer heb ik in ieder geval in het bezwaarschrift van 18 november 2012 genoemd. Mijn stelling is dan ook dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard, omdat de aanslag ten onrechte naar het adres [adres] is verstuurd.”

3 Geschil in hoger beroep

Tussen partijen is in geschil of de rechtbank het beroep van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Indien voormelde vraag ontkennend moet worden beantwoord is vervolgens nog tussen partijen in geschil of de inspecteur het bezwaar tegen de aanslag terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Voorts is tussen partijen in geschil of de inspecteur een dwangsom dient te verbeuren.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing