Home

Gerechtshof Amsterdam, 09-10-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:4911, 17/00249

Gerechtshof Amsterdam, 09-10-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:4911, 17/00249

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
9 oktober 2018
Datum publicatie
16 januari 2019
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2018:4911
Zaaknummer
17/00249

Inhoudsindicatie

Aanslag leges (voor het volgen van de uitgebreide voorbereidingsprocedure omgevingsvergunning).

Het overweegt dat door de uitspraak van de ABRvS van 19 april 2017 onherroepelijk is komen vast te staan dat de omgevingsvergunning terecht met toepassing van de uitgebreide voorbereidingsprocedure is verleend en dat de gemeente verplicht was deze procedure te volgen, zodat ook het door belanghebbende betwiste deel van de aanslag leges een toereikende juridische grondslag heeft. Hetgeen belanghebbende overigens heeft aangevoerd omtrent de wijze waarop de procedure tot het verlenen van de omgevingsvergunning is verlopen, staat niet ter beoordeling van de belastingrechter maar van de algemene bestuursrechter. Voorts verwerpt het Hof belanghebbendes beroep op het vertrouwensbeginsel

Uitspraak

kenmerk 17/00249

9 oktober 2018

uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [plaats] , belanghebbende,

gemachtigde: mr. H. Elmas (advocaat te Zaandam)

tegen de uitspraak van 24 maart 2017 in de zaak met kenmerk HAA 16/866 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Zaanstad, de heffingsambtenaar.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 26 mei 2015 aan belanghebbende een

aanslag leges opgelegd ten bedrage van € 38.522 voor het in behandeling nemen van een aanvraag voor een omgevingsvergunning (hierna: de aanslag).

1.2.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak, gedagtekend

30 december 2015, de aanslag gehandhaafd en het bezwaar afgewezen.

1.3.

De rechtbank heeft het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Het tegen de uitspraak van de rechtbank ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 9 mei 2017 en aangevuld bij brief van 2 juni 2017. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Op 17 augustus 2018 is bij het Hof een nader stuk van belanghebbende ingekomen.

1.6.

Bij e-mailbericht van 20 augustus 2018 heeft de heffingsambtenaar een ontbrekende bijlage bij het verweerschrift in hoger beroep alsnog aan het Hof toegezonden.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2018. Namens belanghebbende is verschenen de gemachtigde voornoemd. Namens de heffingsambtenaar zijn verschenen mr. R. Wittenberg en mr. F.P. Brouwer. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft in haar uitspraak (waarin belanghebbende wordt aangeduid als ‘eiser’ en de heffingsambtenaar als ‘verweerder’) de navolgende feiten vastgesteld.

“1.1. Op 15 mei 2014 heeft eiser een omgevingsvergunning aangevraagd voor de activiteit bouwen, voor het oprichten van twee bedrijfsruimtes met bovenwoning aan de [X-straat] te [plaats] . Eiser heeft hierbij een bedrag van € 400.000 (exclusief BTW) aangegeven als de geschatte bouwkosten van het totale project.

1.2.

Bij brief van 4 september 2014 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad (hierna: het college) eiser bericht dat het bouwplan in strijd is met het vigerende bestemmingsplan en dat daarom op de aanvraag moet worden beslist met inachtneming van de zogenoemde uitgebreide voorbereidingsprocedure. Het college heeft eiser daarbij de mogelijkheid geboden in te stemmen met het opschorten van de beslistermijn ter zake van de aanvraag tot acht weken na inwerkingtreding van het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan, zodat eiser gevrijwaard blijft van een legesnota voor de uitgebreide voorbereidingsprocedure.

1.3.

Bij brief van 10 september 2014 heeft eiser het college meegedeeld niet in te stemmen met opschorting van de beslistermijn.

1.4.

Bij e-mailbericht van 22 januari 2015 heeft eiser verzocht om toezending van de vergunning.

1.5.

In reactie daarop heeft het college eiser op 25 februari 2015 bericht dat de uitgebreide voorbereidingsprocedure wordt gestart.

1.6.

Op 19 mei 2015 heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning verleend.

1.7.

Het gewijzigde bestemmingsplan is in werking getreden op 5 juni 2015.

2. Bij uitspraak van 19 februari 2016 heeft deze rechtbank het beroep van eiser tegen de aan hem verleende omgevingsvergunning ongegrond verklaard. De uitspraak van de rechtbank houdt - voor zover thans van belang - het volgende in:

“4. Bij deze stand van zaken dient de vraag te worden beantwoord of verweerder terecht de uitgebreide voorbereidingsprocedure heeft toegepast.

5.1

Ter plaatse van het project geldt het bestemmingsplan ‘Bedrijven Zuid’, waarin de gronden de bestemming Bedrijventerrein-3 hebben. In artikel 5 van de planvoorschriften is vermeld waarvoor de voor ‘Bedrijventerrein-3’ aangewezen gronden zijn bestemd. Onder f is aangegeven dat ter plaatse van de maatvoeringsaanduiding ‘aantal wooneenheden’ ten hoogste het aangegeven aantal bedrijfswoningen is toegestaan. Op de plankaart staat ter plaatse van de bestemming Bedrijventerrein-3 aangegeven “maximaal aantal wooneenheden = 14”.

5.2.

De Afdeling heeft in de uitspraak van 7 mei 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:1689) geoordeeld dat de maatvoeringsaanduiding op de plankaart ‘maximaal aantal Wooneenheden = 14” dient te worden vernietigd. Verweerder is opgedragen binnen 26 weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit te nemen.

5.3

Niet in geschil is dat verweerder de uitgebreide voorbereidingsprocedure heeft toegepast enkel en alleen vanwege het feit dat het project niet zou passen binnen het bestemmingsplan omdat het bestemmingsplan na de uitspraak van de Afdeling op het perceel geen bedrijfswoningen zou toestaan.

5.4

De rechtbank kan verweerder volgen in zijn standpunt. Met de vernietiging van de maatvoeringsaanduiding is de grondslag om een bedrijfswoning te bouwen komen te ontvallen. Op grond van artikel 5, onder 5, van de planvoorschriften is het toestaan van bedrijfswoningen immers gekoppeld aan een maatvoeringsaanduiding die is aangegeven op de plankaart. Nu de maatvoeringsaanduiding is vernietigd, is de conclusie dat ter plaatse geen bedrijfswoningen mogen worden opgericht volgens het bestemmingsplan. Derhalve heeft verweerder terecht besloten om de aanvraag te behandelen volgens de uniforme openbare voorbereidingsprocedure. De beroepsgrond slaagt daarom niet.”

3. Eiser heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

4. In verband met de onder 1.1 genoemde aanvraag heeft verweerder met dagtekening 26 mei 2015 een aanslag leges (hierna: de aanslag) opgelegd naar een bedrag van € 38.522. Het bedrag van de aanslag is opgebouwd uit de volgende onderdelen:

- bouwactiviteiten (wonen) € 9.430,14

- bouwactiviteiten (maatschappelijk / economisch) € 23.068,26

- in behandeling nemen aanvullende gegevens € 100,00

- afwijken bestemmingsplan met ruimtelijke onderbouwing € 5.923,60

€ 38.522,00”

2.2.

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan. In aanvulling hierop voegt het Hof nog de volgende feiten toe.

2.3.1.

Bij e-mailbericht van 3 februari 2015 heeft het Afdelingshoofd Juridische Procedures Omgevingsrecht van de gemeente Zaanstad (hierna: de gemeente) onder meer het volgende aan de gemachtigde medegedeeld:

“De systematiek van de Wabo en de Wro laten het niet toe om een omgevingsvergunning – die in strijd is met het geldende bestemmingplan – af te geven vooruitlopend op de inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan. Het vaststellen van een bestemmingsplan is een raadsbevoegdheid. De gemeenteraad heeft het bestemmingsplan nog niet vastgesteld. Na vaststelling van het bestemmingsplan wordt het plan zes weken ter inzage gelegd voor beroep. Na zes weken ter inzagelegging treedt het bestemmingsplan in werking, tenzij er een voorlopige voorziening is aangevraagd. Wij zijn voornemens direct na inwerkingtreding van het bestemmingsplan de aangevraagde vergunningen te verlenen.”

2.3.2.

Bij e-mailbericht van 3 februari 2015 heeft de gemachtigde hierop – voor zover hier van belang – als volgt gereageerd:

“Als reden waarom het college niet thans en anticiperend de omgevingsvergunning verleent, zei u dat dit was uit zorgvuldig en zuiver besluitvorming. Dit zou naar uw zeggen het gebruik zijn binnen uw gemeente. (…) U zult begrijpen dat ik in lopende en toekomstige dossiers mij zal beroepen op de op de door u beweerdelijk binnen uw gemeente gehanteerd bestendig beleid/gebruik.

Tot slot, hecht ik er belang aan om het college voor de laatste maal te verzoeken de gevraagde omgevingsvergunning thans aan [belanghebbende] toe te zenden.

Bij gebreke waarvan zal [belanghebbende] worden geadviseerd procedures jegens uw gemeente te entameren. In de hoop en verwachting dat het niet zover behoeft te komen.”

2.4.

In het kader van de gevolgde uitgebreide voorbereidingsprocedure heeft de gemeente met dagtekening 24 maart 2015 aan de leden van de gemeenteraad Zaanstad stukken ter kennisneming aangeboden met betrekking tot de door belanghebbende ingediende aanvraag omgevingsvergunning. In de begeleidende notitie (met als onderwerp ‘Procedure tot afwijken van het bestemmingsplan (…) voor het bouwen van twee bedrijfsruimtes met kantoor/kantine en bovenwoning op de locatie [X-straat] te [plaats] (…)’) wordt onder andere het volgende medegedeeld:

“Het bouwplan is voor wat betreft de bouw van de bedrijfswoningen in strijd met het vigerende bestemmingsplan. Medewerking aan de aanvraag is mogelijk met toepassing van de uitgebreide procedure tot afwijking van het bestemmingsplan. (…) De Raad van State heeft bij [uitspraak van 7 mei 2014] de gemeente opdracht gegeven om het bestemmingsplan ‘Bedrijven Zuid’ op (…) onderdelen te repareren. Het reparatieplan is op 7 januari 2015 ter vaststelling aan uw gemeenteraad aangeboden. (…) Met de inwerkingtreding van dit reparatieplan wordt de strijdigheid van het bouwplan met het vigerende bestemmingsplan opgeheven en kan de omgevingsvergunning worden verleend.

De aanvrager wacht echter al geruime tijd op de inwerkingtreding van dit reparatieplan. Tot op heden kan er nog steeds geen zekerheid worden geboden over de datum van de inwerkingtreding daarvan. De aanvrager wil daar niet langer op wachten. In overleg is daarom afgesproken een procedure voor een projectafwijkingsbesluit op te starten. Indien het vastgestelde reparatieplan voor de afronding van de procedure van het projectbesluit in werking treedt, wordt de aanvraag op basis van het bestemmingsplan automatisch omgezet naar een reguliere vergunning.”

2.5.

In haar uitspraak van 19 april 2017, nr. 201602325/1/A1, heeft de Afdeling Rechtspraak van de Raad van State (hierna: ABRvS) op het hoger beroep van belanghebbende tegen de door de rechtbank onder 2 vermelde uitspraak – voor zover hier van belang – het volgende overwogen en beslist:

Inleiding

1. (…) Volgens [belanghebbende] is de omgevingsvergunning (…) ten onrechte met toepassing van artikel van artikel 2.12, eerste lid, aanhef, onder, sub 3, van de Wabo verleend waardoor aan hem te hoge leges in rekening zijn gebracht. Dat klemt volgens [belanghebbende] temeer, omdat op 2 april 2015 het bestemmingsplan "Reparatie bestemmingsplan Bedrijven Zuid" is vastgesteld en op 5 juni 2015 in werking is getreden. De aanvraag is in overeenstemming met dat bestemmingsplan. Volgens [belanghebbende] had het college hem daarom moeten vragen of hij nog wilde dat de uitgebreide voorbereidingsprocedure zou worden gevolgd.

(…)

Inhoudelijk

(…)

1.3. (…)

Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de aanvraag niet in overeenstemming is met het bestemmingsplan, zodat de omgevingsvergunning alleen kon worden verleend met toepassing (…) van artikel 2.12, eerste lid, aanhef, onder a, sub 3, van de Wabo. Voor zover [belanghebbende] aanvoert dat het college hem had moeten vragen of hij nog wilde dat de uitgebreide voorbereidingsprocedure zou worden gevolgd, overweegt de Afdeling dat indien een aanvraag om een omgevingsvergunning in strijd is met het bestemmingsplan, het college op grond van artikel 3.10, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo verplicht is deze procedure te volgen.”

2.6.

Tijdens de zitting in hoger beroep is namens belanghebbende onder meer het volgende verklaard:

“Het niet in acht nemen van de beslistermijnen is de meest prominente klacht. In eerste instantie is de aanvraag in behandeling genomen als een ‘gewone’ reguliere aanvraag (…). Dan stelt de gemeente weer dat de uitgebreide voorbereidingsprocedure moet worden gevolgd, om vervolgens tot de conclusie te komen dat de vergunning helemaal niet verleend kan worden. Belanghebbende heeft vervolgens (…) allerlei kosten moeten maken om de gemeente ertoe te bewegen om de aanvraag überhaupt in behandeling te nemen. U vraagt mij welke kosten dat dan zijn. Het gaat dan om de juridische kosten die zijn gemaakt in de periode vanaf september 2014 tot en met het gesprek in februari 2015. Naar aanleiding van dit laatste gesprek is de gemeente (pas) overgegaan tot een concreet stappenplan. (…)

U houdt mij de volgende passage voor uit [de onder 2.4 vermelde notitie aan de gemeenteraad Zaanstad]:

“De aanvrager wacht echter al geruime tijd op de inwerkingtreding van dit reparatieplan. Tot op heden kan er nog steeds geen zekerheid worden geboden over de datum van de inwerkingtreding daarvan. De aanvrager wil daar niet langer op wachten. In overleg is daarom afgesproken een procedure voor een projectafwijkingsbesluit op te starten. Indien het vastgestelde reparatieplan voor de afronding van de procedure van het projectbesluit in werking treedt, wordt de aanvraag op basis van het bestemmingsplan automatisch omgezet naar een reguliere vergunning.”

Dit is een correcte weergave van de afspraak die in het gesprek van februari 2015 is gemaakt. Maar ik merk daar nog wel het volgende over op. Op 5 juni 2015 is het bestemmingsplan in werking getreden. Dit betekent dat het zes weken daarvoor bekend is gemaakt. Het Raadsbesluit was dus al genomen op het moment dat bekend is gemaakt dat de omgevingsvergunning is verleend. Laat ik het zo stellen; de goedkope variant voor belanghebbende was in zicht, waarom heeft de gemeente dan toch voor de ‘dure’ variant gekozen? Het lijkt wel of dit expres even snel is gedaan, om zo onder de afspraak uit te komen.”

3 Geschil in hoger beroep

Evenals bij de rechtbank is voor het Hof in geschil of de onderhavige aanslag tot het juiste bedrag is opgelegd. Tussen partijen is uitsluitend in geschil of bij de bestreden aanslag terecht een bedrag van € 5.923,60 aan leges in rekening is gebracht vanwege het volgen van de uitgebreide voorbereidingsprocedure.

4 Beoordeling van het geschil

5 Kosten

6 Beslissing