Gerechtshof Amsterdam, 20-02-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:590, 17/00030
Gerechtshof Amsterdam, 20-02-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:590, 17/00030
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 20 februari 2018
- Datum publicatie
- 18 april 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2018:590
- Zaaknummer
- 17/00030
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting; mochten de door erflater aan zijn dochters vergoede reiskosten voor aftrek in aanmerking worden genomen als zijn uitgaven voor specifieke zorgkosten?
Uitspraak
kenmerk 17/00030
20 februari 2018
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de erven [X], belanghebbenden,
gemachtigde: M. Collij
tegen de uitspraak van 15 december 2016 in de zaak met kenmerk HAA 16/2243 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbenden
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 11 december 2015 aan [X] (hierna: erflater) voor het jaar 2014 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: de aanslag IB 2014) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 21.696.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak van 8 maart 2016 de aanslag IB 2014 gehandhaafd.
De rechtbank heeft bij de uitspraak van 15 december 2016 het beroep van belanghebbenden ongegrond verklaard.
Belanghebbenden hebben tegen deze uitspraak op 24 januari 2017 (pro forma) hoger beroep ingesteld. Bij schrijven van 16 februari 2017 is het hoger beroep gemotiveerd. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 februari 2018. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft in haar uitspraak – waarin belanghebbenden en de inspecteur zijn aangeduid als ‘eisers’ respectievelijk ‘verweerder’– de volgende feiten vastgesteld.
“1. Erflater is geboren op [geboortedatum] . Hij woonde gedurende het jaar 2014 op het adres [adres] . Deze woning is onderdeel van [instelling] , onderdeel van zorgorganisatie Wilgaerden. Erflater heeft vijf kinderen.
2. Erflater heeft aangifte IB/PVV over 2014 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 21.696 (na aftrek persoonsgebonden aftrek). In de aangifte is een bedrag van € 2.476 aan specifieke zorgkosten in aftrek gebracht.
3. Na ontvangst van de aangifte IB/PVV 2014 heeft de inspecteur aan eiser [Hof: eisers] vragen over de specifieke zorgkosten gesteld. Uiteindelijk heeft de inspecteur de aanslag conform de aangifte opgelegd.”
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan. Het Hof vult deze feiten als volgt aan.
Erflater werd wekelijks enkele malen bezocht door twee van zijn dochters, die – naast begeleiding naar doktoren – voor hem onder meer boodschappen haalden en de was deden. Voor het eerste bezoek – in een bepaalde week – betaalde belanghebbende geen vergoeding. Voor het tweede bezoek – in die week – betaalde hij de ene dochter, wonende te [A] , een reiskostenvergoeding van € 35, en de andere dochter, wonende te [B] , een reiskostenvergoeding van € 25. Voor een eventueel derde en volgend wekelijks bezoek werd geen reiskostenvergoeding betaald.
3 Geschil in hoger beroep
Evenals in eerste aanleg is in hoger beroep in geschil of de door erflater aan zijn dochters vergoede reiskosten voor aftrek in aanmerking komen als uitgaven voor specifieke zorgkosten.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.