Home

Gerechtshof Amsterdam, 04-04-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:1302, 18/00341 en 18/00342

Gerechtshof Amsterdam, 04-04-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:1302, 18/00341 en 18/00342

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
4 april 2019
Datum publicatie
29 mei 2019
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2019:1302
Zaaknummer
18/00341 en 18/00342

Inhoudsindicatie

Verwijzingszaak. Omzetbelasting; artt. 7 en 15, lid 1, Wet OB; recht op aftrek ter zake van kosten voor het op eigen initiatief voeren van collectieve juridische acties? Rechtstreeks en onmiddellijk verband met belaste afwikkelingsactiviteiten? Het Hof oordeelt na verwijzing dat de voorbelasting op een deel van de kosten (de kosten die samenhangen met de zogenoemde ‘fase 2’, welke fase naar het oordeel van het Hof afzonderlijk dient te worden beschouwd), voor aftrek in aanmerking komt.

Uitspraak

kenmerken 18/00341 en 18/00342

4 april 2019

uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep - na verwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden - van

Vereniging [X] , te [plaats] , belanghebbende,

tegen de uitspraak van 12 januari 2015 in de zaken met kenmerken SGR 13/10241 en SGR 13/10244 van de rechtbank Den Haag (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd ten bedrage van € 88.533 (hierna: de naheffingsaanslag). Bij beschikking is voorts € 1.305 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.1.2.

Bij beschikking is op verzoek van belanghebbende over het tijdvak van 1 april 2012 tot en met 30 juni 2012 een teruggaaf omzetbelasting verleend van € 12.084 (hierna: de teruggaafbeschikking).

1.2.

De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 29 november 2013 de naheffingsaanslag, de beschikking heffingsrente en de teruggaafbeschikking gehandhaafd.

1.3.

Tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur heeft belanghebbende beroep bij de rechtbank ingesteld.

1.4.

De rechtbank heeft bij uitspraak van 12 januari 2015 (SGR 13/10241 en 13/10244) de beroepen ongegrond verklaard.

1.5.

Tegen de uitspraak van de rechtbank heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld.

1.6.

Het gerechtshof Den Haag heeft bij uitspraak van 4 maart 2016 (15/00211 en 15/00212; ECLI:NL:GHDHA:2016:1011) de uitspraak van de rechtbank vernietigd en daarbij als volgt beslist:

“Het Gerechtshof

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;

- vernietigt de uitspraken van de Inspecteur;

- vermindert de naheffingsaanslag tot € 46.243;

- wijzigt de beschikking heffingsrente met inachtneming van die vermindering;

- wijzigt de teruggaafbeschikking in die zin dat teruggaaf wordt verleend van € 14.500;

- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 2.232; en

- gelast de Inspecteur de griffierechten van € 815 aan belanghebbende te vergoeden.”

1.7.

De Hoge Raad der Nederlanden (hierna: de Hoge Raad) heeft bij arrest van 8 juni 2018, nr. 16/02056, ECLI:NL:HR:2018:864, BNB 2018/143 (hierna: het verwijzingsarrest) als volgt beslist:

“De Hoge Raad:

verklaart het beroep in cassatie gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, en

verwijst het geding naar het Gerechtshof Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest.”

1.8.

Daartoe door het Hof in de gelegenheid gesteld hebben partijen hun zienswijze gegeven op het verwijzingsarrest, de inspecteur bij brief van 13 juli 2018 en belanghebbende bij brief van 13 augustus 2018.

1.9.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 januari 2019. Namens belanghebbende zijn verschenen ir. H.F.B. Keyner, mr. P.W.J. Koenen en mr. J. van Dieren. Namens de inspecteur zijn verschenen mr. T.K.M. Rookmaaker-Penners en M. van Oostrom. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 2. Feiten

2.1.

De rechtbank heeft de volgende, in cassatie niet betwiste, feiten vastgesteld (in de uitspraak wordt belanghebbende als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’ aangeduid):

“1. Eiseres is een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid en heeft ten doel het behartigen van belangen van effectenbezitters en het bevorderen van effectenbezit. In dat kader voert eiseres collectieve juridische acties (de juridische acties) tegen bedrijven die volgens haar schade hebben toegebracht aan de belangen van beleggers.

2. Wanneer een juridische actie uitmondt in een schikking met het desbetreffende bedrijf, ontvangen de beleggers (door tussenkomst van eiseres) een compensatie van dat bedrijf. De juridische acties worden door eiseres op eigen initiatief gestart en zij ontvangt hiervoor geen aparte vergoeding van haar leden of van derden.

3. Eiseres zorgt in voorkomende gevallen op verzoek van een aangesproken bedrijf voor het uitvoeren, ondersteunen en faciliteren van een schikking (de afwikkelingsactiviteiten) en ontvangt daarvoor een vergoeding van dat bedrijf. Daarnaast ontvangt eiseres van bedrijven met wie schikkingen zijn getroffen in het kader van de schikkingen ook andere geldbedragen (de andere geldbedragen).

4. In 2010 heeft eiseres tevens in opdracht van [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] tegen vergoeding de coördinatie in Nederland op zich genomen van de uitwerking van schikkingen die in de VS zijn getroffen.

5. Eiseres verricht aan haar leden tegen vergoeding de volgende prestaties:

-de uitgave/verstrekking van het blad [naam blad] ;

-de uitgave/levering van een boek;

-adviesdiensten.

6. Aan derden verricht eiseres tegen vergoeding de volgende diensten:

-het opnemen van advertenties in het blad [naam blad] ;

-het gelegenheid geven tot het maken van reclame tijdens de Dag van de Belegger;

-de afwikkelingsactiviteiten.

7. In september/oktober 2009 hebben partijen een fiscale vaststellingsovereenkomst (de vaststellingsovereenkomst) gesloten voor de omzetbelasting. Een kopie daarvan behoort tot de gedingstukken.

8. In de vaststellingsovereenkomst staat, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:

“(. . .)

Naar aanleiding van de hieronder genoemde feiten, omstandigheden, geschillen alsmede de considerans besluiten genoemde partijen af te zien van hun wederzijdse rechten en verklaren partijen een vaststellingsovereenkomst te hebben gesloten als bedoeld in artikel 7:900 van het Burgerlijk wetboek (hierna: BW). Beide partijen achten zich gebonden aan deze vaststellingsovereenkomst.

3 Omschrijving van geschil of onzekerheid

(…)

[Eiseres] stelt zich op het standpunt dat er naast de uitvoering, het ondersteunen en faciliteren van bepaalde schikkingen in opdracht van derden naar aanleiding van (juridische) acties ten aanzien van de juridische acties zelf ook recht op aftrek van voorbelasting bestaat. [Verweerder] stelt daarentegen dat [eiseres] slechts aanspraak op aftrek van voorbelasting kan maken voor zover de voorbelasting betrekking heeft op kosten die gemaakt worden met het oog op de uitvoering van schikkingen naar aanleiding van de juridische acties. De juridische acties zelf worden immers in het kader van belangenbehartiging gevoerd en kwalificeren niet als ondernemersprestaties.

(. . .)

5 Inhoud van overeenkomst

6 Geldigheidsduur van overeenkomst

3 Uitspraak rechtbank Den Haag

4 Het verwijzingsarrest

3 Proceskosten

5 Geschil na verwijzing

6 Beoordeling van het geschil

7 7. Kosten

8 Beslissing