Home

Gerechtshof Amsterdam, 14-05-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:1686, 17/00309, 17/00310, 17/00311

Gerechtshof Amsterdam, 14-05-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:1686, 17/00309, 17/00310, 17/00311

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
14 mei 2019
Datum publicatie
10 juli 2019
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2019:1686
Zaaknummer
17/00309, 17/00310, 17/00311

Inhoudsindicatie

Hof wijst verzoek om kwijtschelding van het griffierecht wegens betalingsonmacht definitief af. Hoger beroepen niet-ontvankelijk.

Uitspraak

kenmerken 17/00309 tot en met 17/00311

14 mei 2019

uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op de hoger beroepen van

[naam] , te [woonplaats] , belanghebbende,

[naam] , te [woonplaats] , belanghebbende,

[naam] , te [woonplaats] , belanghebbende,

(hierna gezamenlijk te noemen: belanghebbenden)

tegen de uitspraak van 1 mei 2017 in de zaken met kenmerken AMS 15/8397, AMS 15/8399 en 15/8400 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbenden

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, de heffingsambtenaar.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.1.

De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 25 september 2013 aan [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] een aanslag leges opgelegd van € 1.480 voor het in behandeling nemen van een aanvraag voor een omgevingsvergunning.

1.1.2.

De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 30 september 2013 aan [belanghebbende 3] een aanslag leges opgelegd van € 296 voor het in behandeling nemen van een aanvraag voor een omgevingsvergunning.

1.1.3.

De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 27 september 2013 aan [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] een aanslag leges opgelegd van € 350 voor het in behandeling nemen van een aanvraag voor een omgevingsvergunning.

1.2.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraken op bezwaar van 2 december 2015 de hiervoor genoemde aanslagen leges gehandhaafd.

1.3.

Bij uitspraak van 1 mei 2017, gesteld ten name van belanghebbende [belanghebbende 3] , heeft de rechtbank de tegen de uitspraken op bezwaar ingestelde beroepen ongegrond verklaard.

1.4.

Het tegen deze uitspraak door [belanghebbende 3] (namens belanghebbenden) ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 13 juni 2017 en is aangevuld bij brief van 30 oktober 2017, ingekomen bij het Hof op 9 november 2017. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

In het hogerberoepschrift is verzocht om kwijtschelding van het te betalen griffierecht vanwege betalingsonmacht. Bij brief van de griffier van 7 augustus 2017 is dit verzoek (voorlopig) toegewezen en aangegeven dat (voorlopig) wordt afgezien van het heffen van griffierecht.

1.6.

[belanghebbende 3] heeft op 19 januari 2019 inzake de drie onderhavige zaken per e-mail nadere stukken ingediend.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 januari 2019. Namens belanghebbenden is verschenen [belanghebbende 3] . Namens de heffingsambtenaar zijn verschenen mr. G. van der Zee en mr. S.M. van Gerven. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

De zaken zijn ter zitting gelijktijdig behandeld met de zaak met kenmerk 17/00526.

1.8.1.

Ter zitting heeft het Hof het verzoek om kwijtschelding van het te betalen griffierecht vanwege betalingsonmacht definitief afgewezen en daarbij [belanghebbende 3] meegedeeld dat ter zake van de drie onderhavige zaken een griffierecht verschuldigd is van (éénmaal) € 124, waarvoor hem een (nieuwe) nota griffierecht zal worden toegezonden.

1.8.2.

Met dagtekening 31 januari 2019 heeft de griffier van het Hof aan [belanghebbende 3] in verband met de onderhavige zaken een nota griffierecht toegezonden ten bedrage van € 124.

1.8.3.

De griffier van het Hof heeft bij aangetekend schrijven, verzonden op 1 maart 2019,

[belanghebbende 3] gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht van € 124 en hem daarbij medegedeeld dat het griffierecht binnen vier weken (uiterlijk op 29 maart 2019) op de in die brief genoemde bankrekening moet zijn bijgeschreven.

1.8.4.

Het verschuldigde griffierecht van € 124 is niet (tijdig) overgemaakt op de genoemde bankrekening.

2 Feiten

2.1.

In het door [belanghebbende 3] (hierna: de belanghebbende) ingediende beroepschrift waarbij hoger beroep is ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank van 1 mei 2017 in de zaken met kenmerken AMS 15/8397, AMS 15/8399 en 15/8400, is verzocht om kwijtschelding van het te betalen griffierecht vanwege betalingsonmacht. Het hoger beroepschrift, en daarmee het verzoek om kwijtschelding van het te betalen griffierecht vanwege betalingsonmacht (hierna: het verzoek), is bij het Hof ingekomen op 13 juni 2017.

2.2.

Bij brief van de griffier van 7 augustus 2017 is het verzoek (voorlopig) toegewezen en aangegeven dat (voorlopig) wordt afgezien van het heffen van griffierecht. In die brief is in dit verband het volgende vermeld:

“U heeft aangegeven dat u niet in staat bent om griffierecht te betalen. Mede op basis van de door u verstrekte gegevens ben ik [Hof: de griffier] van mening dat u voldoet aan de criteria voor betalingsonmacht. Ik zie in uw zaak vooralsnog dan ook af van het heffen van griffierecht.”

Daarnaast is in die brief het volgende vermeld:

“Let op! De rechter die uw beroep behandelt, beslist definitief of u niet in staat bent om griffierecht te betalen.”

2.3.1.

De belanghebbende heeft, voorafgaand aan het onderzoek ter zitting, op 19 januari 2019 per e-mail nadere stukken ingediend. Dit betreft een aantal op 19 januari 2019 door de belanghebbende verzonden e-mailberichten (met bijlagen), daaronder begrepen e-mails van 14:57 uur (onderwerp: “ FW: Aangepaste memo inzake [pand 1] ”) en van 15:14 uur (onderwerp: “ FW: Aanvullende stukken inzake bezwaarprocedure [pand 1] | […] ”).

2.3.2.

Bij de e-mail van 14:57 uur (onderwerp: “ FW: Aangepaste memo inzake [pand 1] ”) is onder meer gevoegd het met dagtekening 23 oktober 2018 door (dan wel namens) de Gemeente Amsterdam opgestelde ‘Memo: nadere onderbouwing besluit intrekking omgevingsvergunning [pand 1] ’. In dit memo is – onder meer – het volgende vermeld.

Opzettelijk onjuiste / geen aangifte Inkomstenbelasting

(…) Uit de IB-aangiften blijken geen inkomsten uit loon, behalve in het jaar 2012. Dit betreft een uitkering van de Gemeente Amsterdam. (…)

Uit proces-verbaal [kenmerk] blijkt echter dat [de belanghebbende] twee bankrekeningen op zijn naam heeft gehad in [land 1] . Eén daarvan liep van juni 2001 tot maart 2002, de ander van november 2005 tot en met medio juli 2010. Laatstgenoemde rekening bevatte een saldo van € 2.038.583,54 op 31 december 2005 wat in de loop der jaren is afgenomen tot een saldo van € 1.382.853,78 op 31 december 2010. Daarnaast is er in 2010 ruim € 1,3 miljoen overgemaakt van een [buitenlandse] bankrekening van [de belanghebbende] naar een verzekeringsmaatschappij in [land 1] . Dit vermogen is niet opgegeven bij de IB-aangiften van [de belanghebbende], wat het vermoeden sterkt dat [de belanghebbende] onjuiste IB-aangiften hebben gedaan.

(…)

Gewoonte witwassen

(…)

Tot op heden is onbekend waar de gelden van [de belanghebbende] uit verkregen zijn. Bij bankrekeningen uit [land 1] is aangegeven dat het geld onder meer afkomstig zou zijn uit de import en export van gedroogd fruit/rozijnen en een erfenis. Op grond van beschikbare documentatie van de Kamer van Koophandel en transactieoverzichten van de [buitenlandse] bankrekeningen blijkt niet dat de door [de belanghebbende] verkregen gelden op diens rekeningen uit de ‘im- en export van en groothandel in levensmiddelen afkomstig zijn’ of een erfenis ( [kenmerk] ).

Daarnaast zijn er vier witwasmomenten aangemerkt door de FIOD ( [kenmerk] ) :

(…)

 Transacties van € 1.387.768,- op 22 juni 2010 en 7 juli 2010 door [de belanghebbende] middels overboekingen van diens persoonlijke [buitenlandse] bankrekening naar een [buitenlandse] verzekeringsmaatschappij [naam verzekeringsmaatschappij] .

Vervolgens blijkt uit proces-verbaal dat meerdere hypothecaire leningen zijn verstrekt door de zus van [de belanghebbende] aan [de belanghebbende] zelf en diens dochters. In 2012 is door haar een hypothecaire lening à € 1.250.000,- verstrekt aan de dochters van [de belanghebbende] ten behoeve van de aankoop van het pand [pand 2] . Uit hun IB-aangiften blijkt echter dat de dochters van [de belanghebbende] niet over voldoende inkomen beschikking om aan de rente- en aflossingsverplichtingen die in de hypothecaire akte zijn gesteld, geheel of ieder voor zich, te voldoen. Dit is een witwasindicator.

In 2017 is opnieuw een hypothecaire lening verstrekt door de zus van [de belanghebbende] aan zijn dochter voor de aankoop van [pand 1] . De maximale grootte van de hypotheekstelling en verpanding op dit pand bedraagt volgens de hypothecaire akte € 2.800.000,-. Het inkomen van de dochter van [de belanghebbende] is onvoldoende om voor een hypotheek van maximaal € 2.800.000,- aan de rente- en aflossingsverplichtingen te voldoen, wanneer deze verstrekt zou zijn door een financiële dienstverlener in plaats van door een natuurlijk persoon. Uit telefoongespreken tussen [de belanghebbende] en [naam bank] blijkt dat hij geld ten behoeve van de notariskosten omtrent de aankoop van [pand 1] van een [buitenlandse] bankrekening wil halen. Laatste rekening staat op naam van zijn in [land 2] woonachtige zus.

Op grond van bovenstaande feiten bestaat het sterke vermoeden dat [de belanghebbende] middels buitenlandse bankrekeningen heeft getracht de werkelijke herkomst van gelden te verplaatsen, verhullen en aan te wenden voor uitgaven gedaan door hemzelf en diens gezin. Daarnaast is het vermoeden dat [de belanghebbende] middels verhulling van gelden via hypotheekverstrekking van diens zus, panden heeft aangekocht met geld dat in werkelijk[heid] van [de belanghebbende] zelf is.”

2.3.3.

Bij de e-mail van 15:14 uur (onderwerp: “ FW: Aanvullende stukken inzake bezwaarprocedure [pand 1] | […] ”) is onder meer bijgevoegd een door (dan wel namens) de Gemeente Amsterdam opgesteld stuk met kenmerk ‘ [kenmerk] ’. In dit stuk, dat onderdeel uitmaakt van een ten aanzien van de belanghebbende genomen besluit van de Gemeente Amsterdam waarbij een eerder aan hem verleende omgevingsvergunning (onder nummer [nummer] ) wordt ingetrokken, is – onder meer – het volgende vermeld.

[kenmerk] , [pand 1]

Niet- openbare bijlage van de beoordeling integriteit, gemerkt A

behorende bij het besluit van [datum] 2017.

(…)

Integriteitsbeoordeling

Aanvraag vergunning

Op [datum] 2017 heeft [de belanghebbende] een aanvraag omgevingsvergunning ingediend voor het wijzigen, voegen, herstellen en schilderen van de voor- en achtergevel, het intern wijzigen, isoleren van het dak en plaatsen van twee dakramen op het gebouw [pand 1] ten behoeven van de woning.

Op [datum] 2017 is de omgevingsvergunning verleend. (…)

Recente informatie

Op [datum] 2017 is bij het stadsdeel bevestigd door de FIOD [afdeling] team witwassen dat de informatie in de media d.d. [datum] 2017 de volgende personen betreft:

1. [De belanghebbende], (…)2. [ [naam dochter belanghebbende] ] [Hof: een dochter van de belanghebbende] (…)

3. [ [naam persoon] ]

4. [belanghebbende [belanghebbende 2] ] (…)

5. [belanghebbende [belanghebbende 1] ] (…)

en dat de volgende panden in het onderzoek voorkomen:

 [pand 1]

 [pand 2]

“De genoemde personen en panden onderdeel zijn van een strafrechtelijk onderzoek met als

verdenking o.a. witwassen”.

Persbericht FIOD

5 aanhoudingen en miljoenen beslag in witwasonderzoek

Tijdens een internationale actiedag zijn gisteren verdachten aangehouden. Er waren doorzoekingen op 6 locaties in [plaats 1] en [plaats 2] . Ook is voor miljoenen beslag gelegd op onroerend goed en bankrekeningen.

1 Verdenkingen

Het onderzoek richt zich op een […] -jarige man uit [plaats 1] . Hij wordt verdacht van witwassen en belastingfraude. Het vermoeden is dat hij via verhullende constructies met familie in het buitenland de beschikking heeft over vele miljoenen zonder dat daar legale inkomsten tegenover staan. Verdachte kocht van dit vermogen onder andere panden in de binnenstad van [plaats 1] .

Zijn […] -jarige vrouw wordt ook verdacht van belastingfraude en witwassen.

Daarnaast zijn nog 3 verdachten aangehouden in [plaats 1] . Het zijn familieleden van de man en zij worden verdacht van witwassen.

2 Doorzoekingen en beslag

De FIOD deed doorzoekingen op 4 locaties in [plaats 1] en er waren 2 doorzoekingen in [plaats 2] . Er is beslag gelegd op 3 panden in [plaats 1] en op bankrekeningen in Nederland en [land 1] .

(…)”

2.4.

Nadat het Hof ter zitting de belanghebbende de hiervoor aangehaalde passages uit de door hem ingediende nadere stukken heeft voorgehouden – waarbij het Hof hem tevens heeft voorgehouden dat het Hof daaraan de voorlopige conclusie heeft ontleend dat de belanghebbende in de in dit verband van belang zijnde periode wel in staat was om de voor deze zaken verschuldigde griffierechten te betalen en dat het beroep op betalingsonmacht griffierecht in zoverre ten onrechte (voorlopig) lijkt te zijn toegewezen –, heeft de belanghebbende dienaangaande het volgende verklaard.

“Alles wat in die stukken staat over het FIOD-onderzoek en dergelijke, is niet meer dan een verdenking. Zowel ik als mijn echtgenote en dochters zijn destijds opgepakt door de FIOD, maar we zijn ook weer vrijgelaten. Er is ook onderzoek gedaan in [land 2] . Daar hebben ze alles gezien. Daar hebben ze gezien dat het geld is van familie uit [land 3] en [land 4] . Mijn zus had geld en heeft dat gehouden. Het geld is niet van mij, het is van mijn zus. Ik ben een vluchteling. Mijn zus is dat ook, maar zij is kapitaalkrachtig. Het geld heeft altijd op naam van mijn zus gestaan. Op een gegeven moment is zij gewond geraakt bij een aanslag. Toen is besloten om een deel van haar geld tijdelijk op naam van mijn echtgenote en van mij te zetten. Het geld is allemaal terug gegaan naar mijn zus, in 2010. Ik benadruk dat het weer allemaal op naam van mijn zus staat. In 2012 is zij in [land 2] ingekeerd. Dit alles is bij het onderzoek in [land 2] ook gezien. Toen de FIOD kwam, geloofden ze mij niet. Ze hebben alle papieren meegenomen. Het FIOD-onderzoek waarnaar in de e-mails wordt verwezen, is nog niet afgesloten. Ik benadruk dat ik geen geld had, ik heb ook geen geld verdiend in Nederland . Het geld is van mensen in [land 3] . Ook het geld op de rekeningen in [land 1] is niet van mij. Het geld moest in [land 3] geheim blijven, het is gevaarlijk als het daar bekend wordt. Je wordt er daar voor opgehangen. Ik benadruk dat het FIOD-onderzoek niets voorstelt. Ik ben niet veroordeeld en er is nog niets tegen mij gestart.”

2.5.

Vervolgens heeft het Hof de belanghebbende ter zitting meegedeeld dat het verzoek om kwijtschelding van het te betalen griffierecht vanwege betalingsonmacht definitief wordt afgewezen. Naar aanleiding daarvan heeft de belanghebbende aldaar het volgende verklaard.

“Ik begrijp dat nu mijn beroep op betalingsonmacht griffierecht alsnog is afgewezen er twee mogelijkheden zijn:

1) ik betaal alsnog de griffierechten, waarna het Hof een inhoudelijk oordeel zal geven over de zaken, of

2) ik betaal de griffierechten niet, waarna het Hof de onderhavige hoger beroepen niet-ontvankelijk zal verklaren.

Ik kies voor de tweede mogelijkheid, ik ga de griffierechten niet betalen. Het geld op de rekeningen in [land 1] is niet van mij. Er zal blijken dat er steeds toestemming van mijn zus moest komen. Ik zal het voorleggen aan de Hoge Raad en aantonen dat ik geen beschikkingsmacht had over het geld. (…)

Ik begrijp dat er twee nota’s griffierecht aan mij zullen worden verzonden voor de onderhavige zaken. Ik ga die niet betalen.”

2.6.1.

Met dagtekening 31 januari 2019 heeft de griffier van het Hof aan de belanghebbende in verband met de onderhavige zaken een nota griffierecht toegezonden (onder kenmerk 17/00310) ten bedrage van € 124, onder mededeling dat dit bedrag uiterlijk op 28 februari 2019 moet zijn bijgeschreven op de daarbij genoemde bankrekening. Daarbij is tevens meegedeeld dat als het griffierecht niet of niet tijdig is bijgeschreven, het beroepschrift niet-ontvankelijk kan worden verklaard.

2.6.2.

De griffier van het Hof heeft bij aangetekend schrijven, verzonden op 1 maart 2019, de belanghebbende (nogmaals) gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht van € 124 en hem daarbij medegedeeld dat het griffierecht binnen vier weken na dagtekening van die brief op de daarbij genoemde bankrekening moet zijn bijgeschreven. Daarbij is de belanghebbende er tevens op gewezen dat als het verschuldigde bedrag niet of niet tijdig is overgemaakt op de genoemde bankrekening, hij het risico loopt dat het beroepschrift niet-ontvankelijk wordt verklaard. Ook is hem daarbij meegedeeled dat hij hierna geen nieuwe gelegenheid krijgt om het griffierecht te betalen.

2.6.3.

Het verschuldigde griffierecht van € 124 is niet (tijdig) overgemaakt op de bewuste bankrekening.

3 Overwegingen

4 4. Kosten

5 Beslissing