Home

Gerechtshof Amsterdam, 16-05-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:1780, 18/00177

Gerechtshof Amsterdam, 16-05-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:1780, 18/00177

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
16 mei 2019
Datum publicatie
15 juli 2019
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2019:1780
Zaaknummer
18/00177

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting/premievolksverzekeringen. A1-verklaring. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat de inspecteur en de belastingrechter in het kader van de premieheffing moeten handelen en oordelen overeenkomstig de inhoud van de door de SVB afgegeven A1-verklaring. Belanghebbende is verplicht verzekerd voor de Nederlandse socialeverzekeringswetgeving. Geen vrijstelling van premieplicht in Nederland.

Uitspraak

Kenmerk 18/00177

16 mei 2019

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[naam] , wonende te [woonplaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. J.H. Weermeijer),

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk HAA 16/4588 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 9 maart 2016 aan belanghebbende voor het jaar 2013 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.635.

1.2.

Na tegen de vermelde aanslag gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 1 september 2016, de aanslag verminderd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 27.619.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen die uitspraak beroep ingesteld. Bij uitspraak van 27 maart 2018 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is per fax bij het Hof ingekomen op 9 april 2018. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 maart 2018. Namens belanghebbende is verschenen zijn gemachtigde, voornoemd. Namens de inspecteur zijn verschenen mr. E.D. Briels en J.A. Harmsen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Tussen partijen vaststaande feiten

2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

Feiten

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Nederlandse nationaliteit. Het gehele jaar 2013 woonde hij in Nederland, te [plaats 1] en aansluitend te [plaats 2] .

2. Eiser was in 2013 in loondienst op een binnenschip binnen de Europese Unie, voornamelijk in het stroomgebied van de Rijn. Het binnenschip, genaamd [naam binnenschip] , was in 2013 eigendom van [naam eigenaar] te [plaats 3] . Het schip staat in Nederland geregistreerd.

3. In de periode 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013 was eiser in dienstbetrekking werkzaam bij [X] Limited te [plaats, land] ( [X Ltd] ).

4. Voor het binnenschip is in 2005 alleen ten behoeve van de V.O.F. [Y] te [plaats 4] een Rijnvaartverklaring afgegeven.

5. [X Ltd] heeft zich met betrekking tot het onderhavige tijdvak niet gemeld als exploitant van het binnenschip bij de Inspectie Leefomgeving en Transport. Evenmin heeft de schipper/ eigenaar dan wel V.O.F. [Y] gemeld dat er sprake is van exploitatie door een ander dan door haarzelf.

6. De Sociale Verzekeringsbank (SVB) heeft bij besluit van 24 juni 2014 een A1-verklaring afgegeven waarin staat vermeld dat eiser werkte als Rijnvarende in twee of meer staten op binnenlandse schepen. Die verklaring strekt ertoe dat ten aanzien van het dienstverband tussen eiser en [X Ltd] de Nederlandse sociale zekerheidswetgeving van toepassing is voor de periode

1 januari 2013 tot en met 31 december 2014 (de A1-verklaring). Dit besluit is gebaseerd op Verordening (EG) nr. 883/2004 en 987/2009.

7. Eiser heeft in zijn aangifte IB/PVV voor het jaar 2013 aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.635. In deze aangifte heeft eiser aangegeven aanspraak te maken op vrijstelling van premieheffing volksverzekeringen.

8. Verweerder heeft de aanslag overigens conform de aangifte opgelegd naar een inkomen van

€ 25.860. Daarbij is echter geen vrijstelling verleend van premieheffing volksverzekeringen.”

Het Hof gaat van de zelfde feiten uit en voegt er nog de volgende feiten aan toe.

2.2.

Met dagtekening 20 maart 2018 heeft de SVB aan belanghebbende een A1-verklaring afgegeven, waarin (onder meer) is bepaald dat belanghebbende voor de periode van 1 januari 2013 tot en met 28 februari 2014 voor de sociale zekerheidswetgeving verplicht verzekerd is in Nederland.

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

In geschil is of de uitspraak van de rechtbank juist is. Meer specifiek ligt voor de vraag of belanghebbende voor de periode van 1 januari tot en met 31 december 2013 in aanmerking komt voor vrijstelling van premies volksverzekeringen.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting van het Hof hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing