Home

Gerechtshof Amsterdam, 23-05-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:1838, 18/00740

Gerechtshof Amsterdam, 23-05-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:1838, 18/00740

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
23 mei 2019
Datum publicatie
24 juli 2019
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2019:1838
Zaaknummer
18/00740
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 67a

Inhoudsindicatie

Verzuimboete wegens het niet tijdig doen van aangifte inkomstenbelasting blijft in stand.

Uitspraak

Kenmerk 18/00740

23 mei 2019

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. G.D. Haytink),

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk HAA 18/2386 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,

(gemachtigde: J. Marsman).

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 19 juli 2017 aan belanghebbende voor het jaar 2015 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (ib/ph) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 21.467 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.560. Gelijktijdig met het vaststellen van deze aanslag is bij afzonderlijke beschikkingen een verzuimboete van € 369 opgelegd en een bedrag van € 22 aan belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

Na tegen de hiervoor vermelde aanslag en beschikkingen gemaakte bezwaren heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 13 april 2018, de aanslag en de beschikkingen gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen voormelde uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Bij uitspraak van 12 november 2018 heeft de rechtbank daarop als volgt beslist (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

“De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 21.467 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 77 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;

- vermindert de beschikking heffingsrente overeenkomstig de vermindering van de aanslag;

- handhaaft de boetebeschikking;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan eiseres te vergoeden.”

1.4.

Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 20 december 2018. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Partijen hebben het Hof toestemming verleend tot het achterwege laten van het onderzoek ter zitting als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in verbinding met artikel 8:108 van die wet. Hierop heeft het Hof – op de voet van voornoemde artikelen – bepaald het onderzoek ter zitting achterwege te laten en het onderzoek gesloten.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft onder meer de volgende feiten vastgesteld:

Feiten

(…)

4. Verweerder heeft eiseres met dagtekening 30 september 2015 een uitnodiging tot het doen van aangifte ib/pvv 2015 toegezonden.

5. Verweerder heeft met dagtekening 21 november 2016 een herinneringsbrief verzonden en met dagtekening 10 maart 2017 een aanmaningsbrief waarin eiseres in de gelegenheid is gesteld om de aangifte ib/pvv 2015 uiterlijk 24 maart 2017 in te dienen.

6. Verweerder heeft op 19 juli 2017 de aanslag ib/pvv 2015 ambtshalve vastgesteld, omdat geen aangifte over dat jaar van eiseres was ontvangen.”

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan. Daaraan voegt het Hof nog het volgende toe.

2.2.

In het verweerschrift in hoger beroep is onder meer het volgende vermeld:

6.1. Berekening belastbaar inkomen Box 3Omdat de belanghebbende haar aangifte IB/PVV 2015 niet had ingediend (ondanks de herinnering en de aanmaning), is de aanslag IB/PVV 2015 ambtshalve vastgesteld. Bij een ambtshalve vaststelling dient een redelijke schatting te worden gemaakt van het belastbaar inkomen en geldt de zgn. omkering van de bewijslast.

In casu is het belastbaar inkomen uit werk en woning (box 1) gebaseerd op de door de werkgevers en uitkerende instanties aan de Belastingdienst verstrekte gegevens. En het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (box 3) is gebaseerd op de door o.a. banken en financiële instellingen aan de Belastingdienst verstrekte gegevens.

Tijdens de zitting van de rechtbank heeft de belanghebbende gedeeltelijk aannemelijk gemaakt dat het belastbaar inkomen Box 3 tot een te hoog bedrag was vastgesteld. Uit de tijdens de zitting overgelegde stukken bleek dat de belanghebbende en haar ex-echtgenoot, de heer [A] , ieder voor 50% gerechtigd zijn tot de voormalige eigen woning [te B] , als mede voor 50% tot de op die woning rustende hypothecaire schuld. Tijdens de zitting van de rechtbank heeft de belanghebbende haar stelling, dat ook voor de waarde van de beleggingsrekening (waarde per 1 januari 2015 € 46.569) sprake is van gezamenlijk eigendom met de heer [A] , echter niet aannemelijk gemaakt met bewijsstukken. Pas nu, bij haar beroepschrift in hoger beroep, heeft de belanghebbende bewijsstukken overgelegd (…) dat er ook ten aanzien van de [C] -beleggingsrekening sprake is van een gezamenlijk eigendom met de heer [A] . Dit betekent dat het door de rechtbank vastgesteld belastbaar inkomen Box 3 tot een te hoog bedrag is vastgesteld.

Voor de duidelijkheid geef ik hierna een specificatie van het belastbaar inkomen Box 3, zoals dat naar mijn mening thans in hoger beroep berekend dient te worden. Hierbij heb ik tevens rekening gehouden met de schuldendrempel van artikel 5.3, lid 3, letter e van de Wet IB 2001.

Waarde bezittingen per 1 januari 2015

(…)

Rendementsgrondslag 0

Het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen Box 3 kan niet leiden tot een negatief bedrag.”

3 Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is uitsluitend de verzuimboete in geschil.

4 Het oordeel van de rechtbank

5 5. Beoordeling van het hoger beroep

6 Kosten

7 Beslissing