Home

Gerechtshof Amsterdam, 04-07-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:2415, 18/00322

Gerechtshof Amsterdam, 04-07-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:2415, 18/00322

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
4 juli 2019
Datum publicatie
22 juli 2019
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2019:2415
Zaaknummer
18/00322
Relevante informatie
Wet op de omzetbelasting 1968 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 29

Inhoudsindicatie

Omzetbelasting. De naheffingsaanslag is door de rechtbank verminderd, belanghebbende bepleit een verdere vermindering o.m. omdat de gemaakte omzet door ziekte niet zo hoog kan zijn geweest. Het Hof ziet geen grond voor verdere vermindering. De inspecteur neemt belanghebbendes verzoek om toepassing van artikel 29 Wet OB in behandeling.

Uitspraak

Kenmerk 18/00322

4 juli 2019

uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[naam] , wonende te [woonplaats] , belanghebbende,

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk HAA 17/4325 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd van € 15.889, en bij beschikking een boete van € 1.588. Daarnaast is bij beschikking een bedrag aan belastingrente in rekening gebracht van € 1.831.

1.2.

Na tegen de hiervoor gemelde aanslag en tegen de beschikking gemaakte bezwaren is de inspecteur bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 1 september 2017, gedeeltelijk aan het bezwaar tegemoetgekomen. De naheffingsaanslag is verminderd tot op € 11.664, de boete tot op € 1.166 en de belastingrente tot op € 1.344.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen die uitspraak beroep ingesteld. Bij uitspraak van 23 mei 2018 heeft de rechtbank als volgt beslist (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

“De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar;

-

vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 5.452;

-

vermindert de beschikking belastingrente dienovereenkomstig;

-

vermindert de boete tot een bedrag van € 545;

-

en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;

-

veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 65;

-

draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168 aan eiser te vergoeden.”

1.4.

Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 5 juni 2018. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Op 12 juni 2019 is bij de griffie van het Hof een nader stuk van belanghebbende ingekomen, met dagtekening 9 juni 2019. Een afschrift hiervan is aan de inspecteur verstrekt.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juni 2019. Belanghebbende is verschenen en namens de inspecteur zijn verschenen mr. J. Koopman en mr. B.F. Kroezen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Tussen partijen vaststaande feiten

2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de heffingsambtenaar als ‘verweerder’):

Feiten

1. In de jaarstukken voor 2013 van de onderneming van eiser heeft de adviseur van eiser een balansschuld omzetbelasting opgenomen. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder aangekondigd dat er een naheffingsaanslag zal worden opgelegd. Eiser heeft een suppletie over 2013 naar verweerder gestuurd, met de mededeling dat dit een lager bedrag is dan de aangekondigde naheffingsaanslag. Nadat door verweerder is gevraagd om opheldering van het bedrag van de balansschuld, heeft de adviseur van eiser aangegeven dat er niet alleen een suppletie over 2013, maar ook een suppletie over 2012 is verschuldigd, maar heeft hij verder geen informatie gegeven. De naheffingsaanslag is naar het bedrag van de balanspost opgelegd.

2. Verweerder heeft uitspraak op bezwaar gedaan, waarin, voor zover hier van belang, het volgende staat vermeld:

Beoordeling van uw bezwaar

In uw bezwaar geeft u aan dat de naheffingsaanslag omzetbelasting over het jaar 2013 volgens uw accountant € 5.452,- bedraagt.

In de jaarrekening van 2013 staat een schuld omzetbelasting aangegeven van € 15.889,-. Er is door mijn collega, [naam collega] , meerdere malen gevraagd of u deze schuld kon onderbouwen. Daarnaast heeft zij gevraagd om kopieën van grootboekrekeningen met betrekking tot de BTW. Mijn collega heeft deze stukken niet mogen ontvangen.

In juni 2017 heb ik met u en uw adviseur gecorrespondeerd via de e-mail. Hierin heeft uw adviseur mij uitgelegd dat het bedrag die in de naheffingsaanslag staat vermeld, klopt. U heeft mij uw administratie gegeven en gevraagd of ik de stukken wilde nakijken in de hoop dat ik op een ander bedrag uit zou komen dan nu in de naheffingsaanslag vermeld staat.

Na het bekijken van de cijfers die u heeft aangereikt ben ik van mening dat de naheffingsaanslag verminderd moet worden naar € 11.664,-.”

2.2.

Het Hof gaat van dezelfde feiten uit.

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

In hoger beroep is in geschil of de bestreden naheffingsaanslag door de rechtbank terecht is verminderd tot op € 5.452, zoals de inspecteur voorstaat, dan wel of de naheffingsaanslag nog verder dient te worden verminderd, zoals belanghebbende bepleit.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting van het Hof hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing