Home

Gerechtshof Amsterdam, 11-07-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:2424, 18/00398

Gerechtshof Amsterdam, 11-07-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:2424, 18/00398

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
11 juli 2019
Datum publicatie
17 juli 2019
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2019:2424
Formele relaties
Zaaknummer
18/00398

Inhoudsindicatie

Hof Amsterdam bevestigt de uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland waarin is geoordeeld dat opbrengsten uit de tijdelijke verhuur via Airbnb van een tuinhuis niet in de inkomstenbelasting kunnen worden belast als voordelen uit de eigen woning (box 1). Tevens heeft Hof Amsterdam geoordeeld dat het tuinhuis dan behoort tot de grondslag van het inkomen uit sparen en beleggen (box 3).

Uitspraak

kenmerk 18/00398

11 juli 2019

uitspraak van derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,

tegen de uitspraak van 30 mei 2018 in de zaak met kenmerk HAA 17/4535 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

[X], te [Z], belanghebbende,

en

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 11 maart 2017 aan belanghebbende voor het jaar 2015 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 2.494 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.117 (hierna: de navorderingsaanslag).

1.2.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 22 augustus 2017, de navorderingsaanslag gehandhaafd.

1.3.

Tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur heeft belanghebbende beroep bij de rechtbank ingesteld.

1.4.

De rechtbank heeft bij uitspraak van 30 mei 2018 als volgt beslist (waarbij belanghebbende als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’ is aangeduid):

“De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vernietigt de navorderingsaanslag;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 67;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan eiseres te vergoeden.”

1.5.

Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep van de inspecteur is bij het Hof ingekomen op 5 juli 2018. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 april 2019. Belanghebbende is vertegenwoordigd door [naam echtgenoot], haar echtgenoot. Namens de inspecteur zijn verschenen mr. T.V. van der Veen en mr. M.L.M. Wassenaar-Payens. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 2. Feiten

2.1.

In de uitspraak van de rechtbank zijn de navolgende feiten vastgesteld.

“1. Eiseres heeft samen met haar echtgenoot een woning in eigendom. De woning kwalificeert als eigen woning in de zin van artikel 3.111 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001).

2. Tot de woning behoort een voormalige bedrijfsruimte. Deze ruimte werd tot medio 2002 verhuurd. Daarna is de ruimte gebruikt als opslag, schuur, hobby- en klusruimte. In 2011 is een deel van de werkruimte gesloopt en is op de plaats daarvan een schuur annex tuinhuis gebouwd. Eiseres en haar echtgenoot hebben het tuinhuis in 2015 ingericht. Het tuinhuis wordt sinds 2015 via Airbnb verhuurd aan toeristen. In 2015 is het tuinhuis 21 dagen verhuurd en is een bedrag van € 3.564 aan huuropbrengsten genoten.

3. Eiseres heeft op 28 maart 2016 een aangifte ib/pvv 2015 ingediend. In de aangifte zijn de inkomsten uit eigen woning ad € 4.057 volledig toegerekend aan eiseres. Na toepassing van de hypotheekrenteaftrek en de aftrek wegens geringe eigenwoningschuld bedroegen de inkomsten uit eigen woning nihil. Voorts is in de aangifte van eiseres een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen opgenomen van € 3.117. De huuropbrengsten van het tuinhuis zijn niet in de aangifte opgenomen.

4. Eiseres heeft verweerder bij brief van 3 mei 2016 over de verhuur van het tuinhuis en de hiermee behaalde huuropbrengsten geïnformeerd. Naar aanleiding hiervan hebben partijen veelvuldig met elkaar gecorrespondeerd.

5. Verweerder heeft met dagtekening 28 mei 2016 een aanslag ib/pvv 2015 aan eiseres opgelegd, conform de ingediende aangifte.

6. Verweerder heeft met dagtekening 11 maart 2017 een navorderingsaanslag aan eiseres opgelegd. Op grond van artikel 3.113 van de Wet IB 2001 is een bedrag van € 2.494 aan huuropbrengsten (70% van € 3.564) tot het belastbaar inkomen uit werk en woning gerekend.

7. Eiseres heeft op 21 april 2017 bezwaar tegen de navorderingsaanslag gemaakt. Naar aanleiding hiervan hebben partijen wederom met elkaar gecorrespondeerd. Tevens heeft een hoorgesprek plaatsgevonden.

8. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 22 augustus 2017 de navorderingsaanslag gehandhaafd.”

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan.

3 Geschil in hoger beroep

Evenals voor de rechtbank is in hoger beroep in geschil of de inkomsten uit de verhuur door belanghebbende van een gedeelte van de eigen woning via Airbnb belast zijn op grond van artikel 3.113 Wet IB 2001. Niet in geschil is dat de inkomsten uit de tijdelijke verhuur in dit geval niet in aanmerking kunnen worden genomen als winst uit onderneming of als resultaat uit overige werkzaamheden.

4 Beoordeling van het geschil

5 5. Kosten

6 Beslissing