Home

Gerechtshof Amsterdam, 18-07-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:2496, 18/00335

Gerechtshof Amsterdam, 18-07-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:2496, 18/00335

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
18 juli 2019
Datum publicatie
7 augustus 2019
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2019:2496
Zaaknummer
18/00335

Inhoudsindicatie

Vergoeding kosten gemaakt in bezwaarfase. Hof oordeelt dat belanghebbende recht heeft op een kostenvergoeding in de bezwaarfase, nu blijkt dat de WOZ-waarde onjuist is vastgesteld door de heffingsambtenaar.

Uitspraak

Kenmerk 18/00335

Zevende enkelvoudige belastingkamer

van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep van

(gemachtigde G. Gieben)

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AMS 17/914, 17/1386 en 17/1387 van de rechtbank Amsterdam, (hierna: de rechtbank), van 1 mei 2018 in het geding tussen

belanghebbende

en

inzake de uitspraak op bezwaar betreffende een aan aantal beschikkingen genomen op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna WOZ).

Partijen hebben het Hof toestemming gegeven tot het achterwege laten van een onderzoek ter zitting. Hierop heeft het Hof het onderzoek gesloten en mondeling uitspraak gedaan.

Het Hof:

-

vernietigt de uitspraak van de rechtbank voor zover het de veroordeling in de proceskosten betreft;

-

bevestigt de uitspraak voor het overige;

-

veroordeelt de heffingsambtenaar in de kosten van belanghebbende ten bedrage van € 508 voor de bezwaarfase, € 1.002 voor de beroepsfase en € 256 voor het hoger beroep. In totaal derhalve € 1.766.

-

gelast de heffingsambtenaar aan belanghebbende te vergoeden het voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht van € 126.

Gronden

1. De WOZ-waarde van de onroerende zaak bekend als [locatie] te Amsterdam is door de heffingsambtenaar tijdens de beroepsfase ambtshalve verminderd. Hiermee is hij inhoudelijk tegemoet gekomen aan belanghebbende en moet er in rechte van worden uitgegaan dat de aanvankelijk vastgestelde WOZ-waarde te hoog is vastgesteld.

2. Op de heffingsambtenaar rust de plicht de WOZ-waarde vast te stellen. De stukken van het geding laten geen andere conclusie toe dan dat er van moet worden uitgegaan dat hij de voor de waardebepaling relevante feiten en omstandigheden zoals die zich ten tijde van het vaststellen van de beschikking voordeden, onjuist heeft gewaardeerd. Gesteld noch gebleken is dat die onjuiste waardering veroorzaakt is door van de zijde van belanghebbende verstrekte onjuiste informatie. Dat maakt dat de aanvankelijk vastgestelde WOZ-beschikking onrechtmatig is en dat die onrechtmatigheid aan de heffingsambtenaar is te wijten.

3. Hieraan doet niet af dat de heffingsambtenaar tot de ambtshalve vermindering is overgegaan naar aanleiding van gegevens die belanghebbende ter ondersteuning van haar beroep in de beroepsfase heeft ingebracht.

4. Belanghebbende heeft, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, ook voor de bezwaarfase recht op vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, zoals bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna; het Besluit).

5. Voor het indienen van een bezwaarschrift en het verschijnen ter hoorzitting als bedoeld in artikel 7:2 Awb worden 2 punten toegekend. De toe te kennen kostenvergoeding voor de bezwaarfase bedraagt 2 x 1 (gewicht van de zaak) x € 254 = € 508.

6. Voor de proceskosten in beroepsfase neemt het Hof het oordeel van de rechtbank over.

7. Voor het indienen van het hoger beroepschrift wordt op grond van de bijlage bij het Besluit 1 punt toegekend. Nu het hoger beroep uitsluitend de kostenvergoeding betreft kent het Hof aan de hogerberoepsfase een wegingsfactor van 0,5 toe. De toe te kennen kostenvergoeding voor de hogerberoepfase bedraagt 1 x 0,5 (gewicht van de zaak) x € 512 = € 256.

8. Belanghebbende heeft voorts recht op vergoeding van het voor het in hoger beroep betaalde griffierecht (artikel 8:114 Awb).

9. De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is. Er dient te worden beslist als hiervoor (onder “Beslissing”) is weergegeven.

De mondelinge uitspraak is gedaan op 18 juli 2019 door mr. F.J.P.M. Haas, lid van de zevende enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. V. Sathananthan als griffier. De beslissing is op de datum van de mondelinge uitspraak in het openbaar uitgesproken. Hiervan is dit proces-verbaal opgemaakt.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.