Home

Gerechtshof Amsterdam, 13-06-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:3797, 18/00375

Gerechtshof Amsterdam, 13-06-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:3797, 18/00375

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
13 juni 2019
Datum publicatie
23 oktober 2019
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2019:3797
Zaaknummer
18/00375

Inhoudsindicatie

Verwijzing; antidumpingrechten en compenserende rechten; artt. 12, 22, 24 en 25 CDW; belanghebbende heeft het vermoeden dat met de bewerking van de biodiesel in Canada enkel ontduiking van antidumpingrechten en compenserende rechten is beoogd ontzenuwd.

Uitspraak

kenmerk 18/00375

13 juni 2019

uitspraak van de meervoudige douanekamer

op het hoger beroep - na verwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden - van

[X] B.V., gevestigd te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigden: mr. N.J. Helder en mr. C.C. Klaui)

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 13/5174 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding voor verwijzing

1.1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 23 november 2012 aan belanghebbende een

uitnodiging tot betaling (hierna: UTB 1) uitgereikt voor een bedrag van € 3.716.341,30 (€ 1.563.914,89 aan antidumpingrecht en € 2.152.426,42 aan compenserend recht).

1.1.2.

De inspecteur heeft met dagtekening 13 december 2012 aan belanghebbende een

uitnodiging tot betaling (hierna: UTB 2) uitgereikt voor een bedrag van € 21.737.651,30 (€ 9.147.662,64 aan antidumpingrecht en € 12.589.988,66 aan compenserend recht).

1.2.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraak,

gedagtekend 15 november 2013, de bezwaren ongegrond verklaard en de UTB’s gehandhaafd.

1.3.

Bij uitspraak van 28 februari 2014 heeft de rechtbank het door belanghebbende

ingestelde beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Bij uitspraak van 19 mei 2016 (ECLI:NL:GHAMS:2016:2023) heeft het Hof als volgt beslist:

“Het Hof:

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vernietigt de UTB’s;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot het bedrag van € 3.714;

- gelast de inspecteur tot vergoeding van het griffierecht in beide instanties tot het bedrag van in totaal € 811.”

1.5.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. Bij arrest van 15 juni 2018 (ECLI:NL:HR:2018:910, hierna ook: het verwijzingsarrest) heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie gegrond verklaard, de uitspraak van het Hof vernietigd en de zaak ter verdere behandeling en beslissing met inachtneming van het arrest verwezen naar het Hof.

2 Loop van het geding na verwijzing

2.1.

Belanghebbende en de inspecteur zijn door de griffier van het Hof in de gelegenheid gesteld een schriftelijke reactie op het verwijzingsarrest in te dienen. Belanghebbende heeft bij brieven van 13 juli 2018 en 2 mei 2019 van deze mogelijkheid gebruik gemaakt en de inspecteur bij brieven van 25 juli 2018 en 6 september 2018.

2.2.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 mei 2019. Namens belanghebbende zijn verschenen de gemachtigden voornoemd, bijgestaan door [persoon 1] , [persoon 2] , [persoon 3] en [persoon 4] . Namens de inspecteur zijn verschenen mr. B.C. Brouwer en mr. M.U.B. Willemsen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

3 Feiten

3.1.

De rechtbank heeft de feiten als volgt vastgesteld, waarbij belanghebbende als ‘eiseres’ is aangeduid en de inspecteur als ‘verweerder’.

“2.1. In de thans in geding zijnde jaren was de fiscale eenheid [FE A B.V.] gevestigd te Rotterdam. [B B.V.] te Rotterdam was een dochtermaatschappij van [FE A B.V.] . In 2009 is de dochtermaatschappij [C B.V.] opgericht.

2.2.

In november en december 2009 en in januari en maart 2010 heeft eiseres voor importeur [FE A B.V.] aangiften voor het brengen in het vrije verkeer gedaan van biodiesel. De biodiesel is aangegeven onder GN-code 3824 90 91 en als land van oorsprong is Canada aangegeven.

2.3.

In februari 2010 ontvangt het Europese Anti-Fraude Bureau (hierna: OLAF) informatie van de European Diesel Board dat bij de invoer in het vrije verkeer van biodiesel uit de Verenigde Staten van Amerika (hierna: VS) de compenserende heffing en de antidumpingheffing zouden worden ontdoken. Vermoed wordt dat biodiesel met oorsprong VS valselijk werd aangegeven als biodiesel met oorsprong Canada.

2.4.

De OLAF heeft een onderzoek ingesteld naar de mogelijke ontduiking van antidumpingheffing bij de invoer van biodiesel met oorsprong VS. Het daarvan opgemaakte rapport van 15 oktober 2012 met nummer [XX/2012/XXXX] houdt onder meer in:

“(…)

2. Investigative activities carried out and evidence collected

2.1.

Analysis of the information and the documents obtained

(…)

Based on the information and documentation supplied by the Canadian authorities, it was established that the majority of the biodiesel in question, exported tot the EU (namely the Netherlands), had initially been imported from the US and declared for free circulation in Canada by [FE A B.V.]. The US biodiesel was stored either in storage tanks in Qeubec City, which had been leased from the compagny [D-Quebec] or in storage tanks in Montreal, which had been leased from the company [E] .

In addition, [FE A B.V.] had brought some quantities of biodiesel from Canadian companies, mainly from [F] and from [G] . Both companies are known as genuine producers of biodiesel. The biodiesel brought from Canadian suppliers was stored in the same tanks as the biodiesel imported from the US; that is either in [D-Quebec] or in [E] .

(…)

Based on the explanations received by [H] from [FE A B.V.] (Annex 1.6), the description of the goods, and available certificates of properties, it has been established that the biodiesel imported from the US was soy methyl ester and that the biodiesel brought from Canadian suppliers was tallow methyl ester. (…)

Both types of biodiesel, that is the Canadian tallow methyl ester and the US soy methyl ester, were mixed in the [E] and [D-Quebec] tanks. As a result of this, the average content of Canadian biodiesel in the final mixture was below 30%. (…)

It has been established that in the storage companies, other than the simple mixing of the US and Canadian biodiesel, no processing took place.

(…)”

2.5.

Op 23 november 2012 heeft verweerder eiseres telefonisch en tussen 14:19 en 14:33 uur per fax op de hoogte gesteld van het voornemen de onder 1.1.1 genoemde utb op te leggen. Eiseres heeft tot 16:00 uur die dag te tijd gekregen om haar zienswijze kenbaar te maken. Zij heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt. De onder 1.1.1 genoemde utb is gedagtekend 23 november 2012 en heeft betrekking op aangiften ten invoer die eiseres vanaf 25 tot en met 27 november 2009 heeft gedaan.

2.6.

Bij brief van 29 november 2012 heeft verweerder eiseres op de hoogte gesteld van het voornemen de hiervoor onder 1.1.2 genoemde utb op te leggen en haar in de gelegenheid gesteld om op uiterlijk 12 december 2012 haar standpunt hierover kenbaar te maken. Op 12 december 2012 heeft de gemachtigde van eiseres per fax aan verweerder laten weten dat de geboden reactietermijn te kort is. De onder 1.1.2 genoemde utb is gedagtekend 13 december 2012 en heeft betrekking op aangiften ten invoer die eiseres vanaf 15 december 2009 tot en met 23 maart 2010 heeft gedaan.

2.7.

Bij de stukken bevindt zich een e-mailbericht van 7 maart 2013 van [persoon 5] , destijds werkzaam bij [C B.V.] , dat aan onder anderen de gemachtigden van eiseres is verzonden. Dit bericht houdt in:

“As per our conversation, I wanted to briefly explain what the process was in regards to ‘product blending” in our Canadian Storage Facilities.

[C B.V.] purchased product from many US suppliers and Canadian Suppliers whom used many different feed stocks depending on their location, availability and economics.

US suppliers are mainly producers of “SOY based” Biodiesel which have specific characteristics once processed. SME has a very low cetane number and wide range of IV levels (“Typical” result with a range of 120-140 will rarely meet EN14112). “Soy” products do have a lower CFPP (Cold Filter Plugging Point), and is priced accordingly. Sulphur is also very low due to the processing

“TREEME” which is a” plant oil” based Biodiesel and is not processed or seen in the market very often. [C B.V.] reasoning for purchasing this “OFF SPEC” product was solely for the purpose of blending down the CFPP (Cold Filter Plugging Point) based on the contractual agreement with [J] . The one problematic scenario with “TREEME” is the extremely high “Sulphur” content. The mentioned product would not be able acceptable in the Biodiesel market as it would not pass ASTM requirements, this is why blending is the only option.

”Fame” is simply a blend of different biodiesel produced from multiple feed stocks to either correct an “OFF SPEC” product, meet contract specifications, or when it makes economic sense.

“TME” is produced from “Tallow Based” products and pertains more to the Canadian Suppliers. “Tallow based” products have many great qualities such as a higher cetane value, lower IV and low sulphur as well. “Tallow Based” products have a higher CLOUD/CFPP(the point where the product will solidify) which is the reason the product is blended off with other feed stock based products.

Prior to the execution of the project, my colleagues and I were educated on the different feed stock based products that were agreed upon by our traders and their counter party. Contracts were in place prior to the movement of any cargo. Under North American standards we were purchasing based on ASTM Standard (with exceptions Western Biodiesel , Us Biofuels , Chesapeake ) and selling based on EN 14112 Standards.

With the above stated facts in place and aware of our storage capabilities in both locations, [C B.V.] would have to calculate the number of cars offloaded to ensure EN14112 specification was met. NO cars were ever unloaded by our terminal unless specific instruction via email, phone conversation and or fax was given. All BOLs / COAs were also required by both terminals prior to arrival and discharge. of any vehicle. If there were any discrepancy between either party, it was addressed or the ralicar, truck or vessel would not offload. Periodically, specific test such as sulphur, CFPP, IV, and water were run by our third party inspector ( [K] ) to provide accurate and current specs.”

De rechtbank begrijpt dit bericht aldus dat EN 14214 is bedoeld waar EN 14112 staat.”

3.2.

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan. In aanvulling hierop stelt het Hof het volgende vast.

3.3.

In de periode waarin de litigieuze aangiften zijn gedaan (november 2009 tot en met maart 2010) bestond voor de heffing van omzetbelasting [FE A B.V.] . Deze fiscale eenheid beschikte over een zogeheten BTW-verleggingsnummer op de voet van artikel 23 van de Wet op de omzetbelasting 1968, onder nummer 006323741B01.

3.4.

Tot de genoemde fiscale eenheid behoorde [B B.V.] (geregistreerd in het handelsregister onder nummer [***] ). Op 18 juli 2012 heeft een juridische fusie plaatsgevonden tussen [A B.V.] en [B B.V.] , waarbij [B B.V.] als verkrijgende rechtspersoon is opgetreden. [B B.V.] heeft op diezelfde datum haar statutaire naam gewijzigd in [AB B.V.] .

3.5.

Tot de stukken van het geding behoren acht bindende oorsprongsinlichtingen (BOI’s), die op 2 oktober 2009 zijn afgegeven aan [B B.V.] door HM Revenu and Customs te Essex, UK. Het betreft BOI’s voor goederen van GS-code 3824 90, met als omschrijving “Biodiesel manufactured through blending to meet EU quality standard EN14214”. De BOI’s vermelden als land van oorsprong: “Non-Preferential origin: CANADA (CA) (Article 24 of Commission Regulation (EEC) No. 2913/92 as last amended)”. De BOI’s bevatten de volgende referentienummers: UK 2009/030 (vermenging minimaal 20% Canadese biodiesel met maximaal 80% USA biodiesel), UK 2009/031 (vermenging minimaal 51% Canadese biodiesel met maximaal 49% USA biodiesel), UK 2009/067 (vermenging non-standard biodiesel van diverse oorsprong met maximaal 75% andere biodiesel en additieven van diverse oorsprong), UK 2009/068 (vermenging non-standard biodiesel van diverse oorsprong met maximaal 49% andere biodiesel en additieven van diverse oorsprong), UK 2009/069 (vermenging non-standard biodiesel van diverse oorsprong met maximaal 30% andere biodiesel en additieven van diverse oorsprong), UK 2009/070 (vermenging non-standard USA biodiesel met maximaal 30% andere biodiesel en additieven van US oorsprong), UK 2009/071 (vermenging non-standard USA biodiesel met maximaal 49% andere biodiesel en additieven van US oorsprong), UK 2009/072 (vermenging non-standard USA biodiesel met maximaal 75% andere biodiesel en additieven van US oorsprong).

4 Het geding na cassatie

5 Geschil in hoger beroep na verwijzing

6 Beoordeling van het geschil

7 Kosten

8 Beslissing