Gerechtshof Amsterdam, 15-10-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:3996, 18/00268, 18/00269, 18/00270
Gerechtshof Amsterdam, 15-10-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:3996, 18/00268, 18/00269, 18/00270
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 15 oktober 2019
- Datum publicatie
- 20 mei 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2019:3996
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2021:360
- Zaaknummer
- 18/00268, 18/00269, 18/00270
Inhoudsindicatie
Rioolheffing; strijd met art. 217 Gemeentewet, strijd met de Europese Kaderrichtlijn Water? Opbrengstlimiet geschonden?
Uitspraak
kenmerken 18/00268 tot en met 18/00270
15 oktober 2019
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[Vereniging X] , gevestigd te [plaats] , belanghebbende,
gemachtigde: mr. P.F. van der Muur RT (Ernst & Young Belastingadviseurs LLP te Groningen)
alsmede
op het incidenteel hoger beroep van
de heffingsambtenaar van de gemeente Oostzaan, de heffingsambtenaar,
tegen de uitspraak van 13 april 2018 in de zaken met kenmerken HAA 17/4857, 17/4858 en 17/4859 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar.
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 28 februari 2013 aan belanghebbende voor het jaar 2013 een aanslag rioolheffing opgelegd ten bedrage van € 284.550 (naar een tarief van € 284,55 per perceel).
De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 28 februari 2014 aan belanghebbende voor het jaar 2014 een aanslag rioolheffing opgelegd ten bedrage van € 288.533,70 (naar een tarief van € 284,55 per perceel).
De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 28 februari 2015 aan belanghebbende voor het jaar 2015 een aanslag rioolheffing opgelegd ten bedrage van € 288.818,25 (naar een tarief van € 284,55 per perceel).
Belanghebbende heeft tegen de hiervoor genoemde aanslagen (hierna gezamenlijk ook te noemen: de aanslagen) bezwaar gemaakt.
Bij uitspraken op bezwaar, gedagtekend 11 oktober 2017, heeft de heffingsambtenaar:
- het bezwaar tegen de aanslag rioolheffing 2013 gegrond verklaard en die aanslag verminderd met € 14.796,60 (5,2% van de aanslag), met toekenning van een kostenvergoeding van € 492;
- het bezwaar tegen de aanslag rioolheffing 2014 gegrond verklaard en die aanslag verminderd met € 3.750,93 (1,3% van de aanslag), met toekenning van een kostenvergoeding van € 492;
- het bezwaar tegen de aanslag rioolheffing 2015 ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen die uitspraken beroepen ingesteld. De rechtbank heeft de beroepen ingeschreven onder de zaaknummers 17/4857 (aanslag rioolheffing 2013), 17/4858 (aanslag rioolheffing 2014) en 17/4859 (aanslag rioolheffing 2015). De rechtbank heeft bij haar uitspraak van 13 april 2018 als volgt beslist (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als eiseres en de heffingsambtenaar als verweerder):
“De rechtbank:
- -
-
verklaart het beroep inzake de aanslag rioolheffing 2013 (zaaknummer HAA 17/4857) gegrond;
- -
-
vernietigt de betreffende uitspraak op bezwaar en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt daarvan;
- -
-
vermindert de aanslag rioolheffing 2013 berekend naar een bedrag van € 259.794;
- -
-
verklaart de overige beroepen ongegrond;
- -
-
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.002; en
- -
-
draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 333 aan eiseres te vergoeden.”
Het tegen deze uitspraak van de rechtbank door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 14 mei 2018. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend en heeft daarbij tegen de uitspraak van de rechtbank – voor zover die betrekking heeft op de aanslag rioolheffing 2013 – incidenteel hoger beroep ingesteld.
Belanghebbende heeft bij brief van 29 oktober 2018, bij het Hof ingekomen op 31 oktober 2018, op het incidenteel hoger beroep van de heffingsambtenaar gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 mei 2019. Ter zitting zijn namens belanghebbende verschenen haar gemachtigde voornoemd en mr. R. Froentjes . Namens de heffingsambtenaar is verschenen mr. A.C. Hendriks. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
In de uitspraak van de rechtbank is het navolgende opgenomen over de van toepassing zijnde verordeningen op de heffing en de invordering van rioolheffing.
“Verordeningen
1. De bevoegdheid tot het opleggen van aanslagen rioolheffing voor de jaren 2013, 2014 en 2015 heeft verweerder ontleend aan de op artikel 228a van de Gemeentewet gebaseerde Verordeningen op de heffing en de invordering van rioolheffing (hierna: de Verordening) voor respectievelijk de jaren 2013, 2014 en 2015, zoals vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Oostzaan.
2. De Verordening 2013 luidt voor zover van belang voor het onderhavige geschil:
“Artikel 1 Begripsomschrijvingen
1. Deze verordening verstaat onder:
a. perceel: een roerende of onroerende zaak (…);
b. gemeentelijke riolering: een voorziening of combinatie van voorzieningen voor inzameling, verwerking, zuivering of transport van afvalwater, hemelwater of grondwater, in eigendom, in beheer of in onderhoud bij de gemeente.
c. water: huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater, hemelwater of grondwater.
2. Voor de toepassing van artikel 3 van deze verordening wordt onder onroerende zaak verstaan een gebouw of ongebouwd eigendom.
Artikel 2 Aard van de belasting
Onder de naam rioolheffing wordt een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:
a. de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater; en
b. de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.
Artikel 3 Belastbaar feit en belastingplicht
1. De belasting wordt geheven van degene die bij het begin van het belastingjaar het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een perceel dat direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering.
(…)
Artikel 5 Maatstaf van heffing en tarief
1. De belasting wordt geheven naar een vast bedrag per perceel.
2. Het tarief bedraagt € 284,55 per perceel.”
3. De Verordening 2014 luidt - voor zover afwijkend van de Verordening 2013 - als volgt:
“Artikel 2 Aard van de belasting
Onder de naam rioolheffing wordt een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:
a. de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater, verder te noemen rioolheffing afvalwater”; en
b. de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken, verder te noemen rioolheffing hemel- en grondwater.
Artikel 5 Maatstaf van heffing rioolheffing afvalwater en tarief
1. De rioolheffing afvalwater wordt geheven naar een vast bedrag per perceel.
2. Het tarief bedraagt € 284,55 per perceel.
Artikel 6 Maatstaf van heffing rioolheffing hemel- en grondwater en tarief
1. De rioolheffing hemel- en grondwater wordt geheven naar een vast bedrag per perceel.
2. Het tarief bedraagt € 94,85 per perceel.”
4. De Verordening 2015 luidt - voor zover afwijkend van de Verordening 2014 - als volgt:
“Artikel 2 Aard van de belasting
Onder de naam rioolheffing wordt een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:
a. de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater; en
b. de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.
(…)
Artikel 5 Maatstaf van heffing en Belastingtarieven
De belasting wordt geheven naar een vast bedrag per perceel
1. De belasting bedraagt:
a. per perceel € 284,55
b. in afwijking van het bovenstaande bedraagt de belasting voor elk perceel dat niet direct of indirect is aangesloten op het waterleidingstelsel en van waaruit geen water via het rioleringsstelsel wordt afgevoerd dat is verkregen door middel van een eigen pompinstallatie: € 94,85;
(…).” ”
In de uitspraak van de rechtbank zijn – voor zover in hoger beroep van belang – de navolgende feiten vastgesteld.
“5. Eiseres is een toegelaten instelling in de zin van artikel 19 van de Woningwet. Blijkens artikel 3 van haar statuten stelt eiseres zich ten doel uitsluitend werkzaam te zijn op het gebied van de volkshuisvesting zoals omschreven in artikel 45 van de Woningwet.
6. De onderhavige aanslagen zijn aan eiseres opgelegd ter zake van het genot krachtens eigendom van percelen in de gemeente Oostzaan.
7. Op bladzijde 110 van de Programmabegroting 2013 van de gemeente Oostzaan, gevoegd bij het beroepschrift, is het volgende opgenomen:
Rioolrechten
Het rioolrecht is een heffing van de gemeente Oostzaan. (…) De baten van de rioolrechten zijn geoormerkt. (…). Uitgangspunt voor de vaststelling van de tarieven voor de rioolrechten in Oostzaan is 100% kostendekkendheid. Gelet op de uitgaven die gebaseerd zijn op het GRP (rechtbank: Gemeentelijke Rioleringsplan) van 2013 t/m 2017 dat is vastgesteld medio 2012 is er sprake van een kostendekkendheid van 100%.
(…)
Overzicht baten en lasten
De kosten voor de riolering voor 2013 zijn als volgt
geraamd:
De totale lasten voor 2013 bedragen € 912.172,-
Forfaitaire toeslag BTW Compensatiefonds € 168.561,-(…)
Totale kosten € 1.080.733,-
De totale te verwachten inkomsten rioolrechten stellen wij voor
2013 op: € 1.145.800,-
Het overschot zal bij de rekening worden bepaald en toegevoegd worden aan het egalisatiefonds.
8. In de uitspraak op bezwaar voor het jaar 2013 heeft verweerder onder meer het volgende opgenomen:
“De geraamde lasten die middels rioolheffing mogen worden verhaald bedragen aldus:
Programmabegroting € 912.172,-
Perceptiekosten Cocensus € 27.000,-
Kosten vegen van wegen € 42.797,-
Correctie compensabele BTW € 168.561,-
Totale verhaalbare lasten € 1.150.530,-
Wanneer wordt uitgegaan van de door u ingebrachte berekeningen geldt het volgende.
(…).
De geraamde lasten die middels rioolheffing mogen worden verhaald, bedragen na correctie van dit BTW percentage:
Programmabegroting € 912.172,-
Perceptiekosten Cocensus € 27.000,-
Kosten vegen van wegen € 42.797,-
Correctie compensabele BTW € 106.300,-
Totale verhaalbare lasten € 1.088.269,-
Een en ander is aanleiding de aanslag te verminderen. Bovenstaande optelling leidt immers tot een overdekking van (€ 1.145.800- € 1.088.269)/ € 1.088.269 = 5,2%. Dit percentage leidt tot een vermindering van het aanslagbedrag van € 14.796,60.”
9. In de uitspraak op bezwaar voor het jaar 2014 heeft verweerder het volgende opgenomen:
“De geraamde lasten die middels rioolheffing mogen worden verhaald bedragen aldus:
Programmabegroting € 955.551,-
Perceptiekosten Cocensus € 27.000,-
Kosten vegen van wegen € 42.797,-
Correctie compensabele BTW € 200.665,-
Totale verhaalbare lasten € 1.226.013,-
Wanneer wordt uitgegaan van de door u ingebrachte berekeningen geldt het volgende.
(…).
De geraamde lasten die middels rioolheffing mogen worden verhaald bedragen aldus:
Programmabegroting € 955.551,-
Perceptiekosten Cocensus € 27.000,-
Kosten vegen van wegen € 42.797,-
Correctie compensabele BTW € 105.958,-
Totale verhaalbare lasten € 1.131.33(6),-
Een en ander is aanleiding de aanslag te verminderen. Het totale bedrag van geraamde lasten bedraagt volgens bovenstaande optelling immers € 1.131.333,- en gaat daarmee het bedrag van de geraamde baten van € 1.145.800,- niet te boven. Dit leidt tot de conclusie dat sprake is van een overdekking van € 14.467,- (1,3%). (…) Een en ander leidt tot vermindering van de aanslag met een bedrag van € 3.750,93.” ”
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan.
In de programmabegroting 2014 van de gemeente (blz. 121) is onder meer het volgende vermeld:
“Overzicht baten en lasten
De kosten voor de rioleringszorg voor 2014 zijn als volgt geraamd:
De totale lasten voor 2014 bedragen € 955.551,-
Forfaitaire toeslag BTW Compensatiefonds (…) € 200.665,-
Totale kosten € 1.156.216,-
De totale te verwachten inkomsten rioolrechten stellen wij voor € 1.145.800,-
201[4] op:
Het overschot zal bij de rekening worden bepaald en toegevoegd worden aan het egalisatiefonds.”
De door belanghebbende (bij haar nader stuk van 2 mei 2019) overgelegde productenbegroting (periode 2013 t/m 2017) ter zake van het product Rioleringen bevat onder meer de volgende gegevens:
Financiën (…) Budget Budget
Lasten 2013 2014
(…)
(...) – Cocensus uitbestede
werkzaamheden 0 0
(…)
(…) – Beleid en onderzoek 7.500 2.500
(…)
Totaal lasten 912.172 955.551
(…)
Totaal baten 1.145.800 1.145.800
In de productenbegroting (2012 t/m 2016) van het product Wegen zijn onder meer de volgende posten opgenomen:
Financiën (…) Budget Budget
Lasten 2013 2014
(…) Straat- en
pleinvegen
(...) – Onderhoud 48.500 48.500
(…) – Diverse kosten 25.000 25.000
(…) – Doorberekening van
werkorganisatie 12.093 12.093
In de productenbegroting (2012 t/m 2016) van het product Belastingen is – voor zover hier van belang – het volgende opgenomen:
“Lasten heffing en invordering
gemeentelijke belastingen
Budget Budget
2013 2014
(…) – Cocensus uitbestede
werkzaamheden 106.000 106.000”
De Tarievennota 2014 – vastgesteld op 16 december 2013 door de gemeenteraad van de gemeente Oostzaan – bevat ter zake van de rioolheffing onder meer de volgende gegevens:
“Beleidsafspraken
100 % kostentoerekening.
Overzicht baten:
aanslagen opbrengst aanslagen opbrengst
2013 2013 2014 2014
Rioolheffing 4025 € 1.145.800 4025 € 1.145.000
Rioolheffing garages 195 € 18.495”
Naar aanleiding van een verzoek van belanghebbende (in de bezwaarfase) om informatie en stukken met betrekking tot de rioolheffing voor de jaren 2013 tot en met 2015 heeft de heffingsambtenaar bij brief van 13 april 2016 aan belanghebbende informatie verstrekt en diverse stukken toegezonden. In deze brief is onder meer het aantal objecten vermeld dat in de jaren 2013, 2014 en 2015 in de rioolheffing is betrokken; het betreft respectievelijk 4147 (2013), 4348 (2014) en 4376 (2015) objecten.
Tijdens de zitting in eerste aanleg is namens de heffingsambtenaar onder meer het volgende verklaard:
“Bij de perceptiekosten mogen de kosten van beleid en onderzoek eruit gehaald [worden].”
3 Geschil in hoger beroep
Evenals in eerste aanleg is in hoger beroep in geschil of de aanslagen terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd. Meer specifiek is tussen partijen in geschil of:
i. het in artikel 5 en 6 van de Verordening 2014 gemaakte onderscheid tussen een rioolheffing afvalwater en een rioolheffing hemel- en grondwater, gelezen in samenhang met het bepaalde in artikel 2 en 3 van de Verordening 2014, in strijd is met artikel 217 van de Gemeentewet, en of dit onderscheid moet doorwerken bij de toerekening van de geraamde lasten;
het in de Verordeningen 2013, 2014 en 2015 aanwijzen van de eigenaar als belastingplichtige in strijd is met het in de Europese Kaderrichtlijn Water (met name in artikel 9) opgenomen beginsel dat de vervuiler betaalt;
de heffingsambtenaar gehouden is een juiste toepassing van de Verordeningen 2013, 2014 en 2015 achterwege te laten wegens strijd met het gelijkheidsbeginsel;
de geraamde baten ter zake van de rioolheffing voor de jaren 2013 en 2014 de geraamde lasten ter zake overtreffen en of om die reden de Verordeningen geheel dan wel partieel onverbindend zijn.