Home

Gerechtshof Amsterdam, 24-09-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:4690, 18/00465

Gerechtshof Amsterdam, 24-09-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:4690, 18/00465

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
24 september 2019
Datum publicatie
8 januari 2020
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2019:4690
Zaaknummer
18/00465

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Bron van inkomen. Vaststellingsovereenkomst. Staking onderneming. Vertrouwensbeginsel.

Uitspraak

Kenmerk 18/00465

24 september 2019

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. M. Collij),

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk HAA 17/3339 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,

(gemachtigde: R.N. Gajadhar).

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Belanghebbende heeft op 20 mei 2016 een aangiftebiljet in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB) voor het jaar 2015 ingediend, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 35.687.

1.2.

De inspecteur heeft met dagtekening 25 juni 2016 de aanslag IB 2015 conform de hiervoor vermelde aangifte vastgesteld.

1.3.

Op 10 augustus 2016 heeft belanghebbende opnieuw een aangiftebiljet IB 2015 ingediend, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 23.941.

1.4.

De inspecteur heeft het onder 1.3 vermelde stuk aangemerkt als een bezwaarschrift tegen de aanslag IB 2015 en dat bezwaar bij uitspraak, gedagtekend 27 oktober 2016, niet-ontvankelijk verklaard. De inspecteur heeft het onder 1.3 vermelde stuk tevens aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag IB 2015 en dat verzoek bij beschikking, ook gedagtekend 27 oktober 2016, afgewezen.

1.5.

Na tegen de hiervoor vermelde (afwijzings)beschikking gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 12 juni 2017, het bezwaar ongegrond verklaard.

1.6.

Belanghebbende heeft tegen voormelde uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.

Bij uitspraak van 5 juli 2018 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.

1.7.

Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 14 augustus 2018, aangevuld bij brief van 15 september 2018. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.8.

Beide partijen hebben het Hof toestemming verleend tot het achterwege laten van het onderzoek ter zitting als bedoeld in artikel 8:56 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in verbinding met artikel 8:108 van die wet. Hierop heeft het Hof het onderzoek gesloten.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

Feiten

1. Eiser is in het onderhavige jaar niet gehuwd. Sinds 3 december 2013 woont eiser samen en heeft drie kinderen.

2. Eiser vermeld vanaf 2011 winst uit zijn onderneming [A] in de aangiften IB/PVV. Uit de dossierstukken blijkt dat de volgende resultaten (winst uit onderneming, hierna: wuo, en belastbaar inkomen uit werk en woning, hierna: b.i.w.w.) zijn opgenomen in de aangiften:

2011

2012

2013

2014

Wuo

€ -4.445

€ -518

€ -4.132

€ -157

Af: MKB-winstvrijstelling

€ -533

€ -62

€ -578

€ -21

Wuo na MKB-winstvrijstelling

€ -3.912

€ -456

€ -3.554

€ -136

Loon uit tegenwoordige dienstbetrekking

€ 25.394

€ 24.449

€ 26.050

€ 28.028

Loon uit vroegere dienstbetrekking

-

€ 1.776

€ -338

-

Eigen woning (aandeel aangever)

-

-

€ -759

€ -3.538

Persoonsgebonden aftrek

€ 1.283

-

€ 1.671

-

Totaal aangegeven b.i.w.w.

€ 20.199

€ 25.769

€ 19.678

€ 24.354

3. Op 10 mei 2016 heeft eiser de aangifte IB/PVV 2015 ingediend. Het aangegeven verzamelinkomen bedraagt € 35.687, bestaande uit: belastbare winst € 11.746 (bestaande uit wuo € 13.659 en MKB-winstvrijstelling van € 1.913), loon uit tegenwoordige dienstbetrekking € 32.205, loon uit vroegere dienstbetrekking € 464 en inkomsten uit eigen woning (aandeel aangever) van -/- € 8.728.

4. Met dagtekening 25 juni 2016 is de aanslag IB/PVV 2015 opgelegd, waarbij het belastbaar inkomen uit werk en woning, en aldus het verzamelinkomen, in de aangifte is gevolgd.

5. Op 2 juni 2016 heeft verweerder een vragenbrief omtrent de onderneming gestuurd, met als onderwerp “Vragenbrief bron van inkomen”.

6. Op 16 juni 2016 heeft verweerder een rappelbrief gestuurd.

7. Op 28 juli 2016 heeft verweerder een e-mail verstuurd aan eiser. Hierin staat

– voor zover van belang – het volgende vermeld:

“Gezien de negatieve resultaten in het verleden is twijfel ontstaan of nog sprake is van een bron van inkomen voor uw activiteiten als het ontwerpen en bouwen van decors en interieurs. Na telefonisch overleg is daarom op 18 juli 2016 afgesproken dat wordt gestaakt vanaf 2016 en de resultaten, bij gelijkblijvende bedrijfsvoering, niet meer in het inkomen worden opgenomen.

Tevens is afgesproken dat:

- inzake dit onderwerp niet op het verleden zal worden teruggekomen;

- het omzetbelastingnummer per één januari 2017 zal worden afgevoerd;

- de jaaraangifte Omzetbelasting voor 2016 als nihil ingevuld zal worden;

- de inschrijving bij de Kamer van Koophandel zal blijven bestaan.

Deze afspraken zijn gemaakt omdat:

- u straks een vaste baan van 0,8 fte heeft in het onderwijs;

- de omzet over de eerste twee kwartalen van 2016 nihil bedraagt;

- u meedeelde dat de leeftijd met deze werkzaamheden ook mee gaat spelen.

Hierbij verzoek ik u om binnen 2 weken per e-mail te bevestigen dat de gemaakte afspraken door mij op de juiste wijze zijn omschreven en dat u ermee akkoord gaat.”

8. Op 10 augustus 2016 heeft eiser een e-mail aan verweerder gestuurd, waarin

– voor zover van belang – het volgende staat vermeld:

“Naar aanleiding van ons telefonisch gesprek op maandag 1 augustus jl., wil ik de door u opgestelde overeenkomst bevestigen met de toevoeging dat ik mijn bedrijf en activiteiten staak op 1-1-2015.”

9. Op 10 augustus 2016 heeft eiser een nieuwe aangifte ingediend, waarbij geen winst uit onderneming, en aldus geen belastbare winst, is aangegeven.

10. Tot de dossierstukken behoort onder meer een overzicht van de ingediende aangiften omzetbelasting over 2015, waarin de volgende omzet is verantwoord:

jan-mrt

apr-juni

juli-sept

okt-dec

totaal

Omzet prestaties binnenland

€ 0

€ 9.648

€ 31.124

€ 0

€ 40.771”

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan.

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

In hoger beroep is evenals in eerste aanleg in geschil of de activiteiten van belanghebbende voor het jaar 2015 een bron van inkomen vormden. Belanghebbende beantwoordt die vraag ontkennend en de inspecteur bevestigend.

3.2.

Indien - gelijk de inspecteur betoogt - de activiteiten van belanghebbende voor het jaar 2015 een bron van inkomen vormden, is in geschil of tussen partijen een vaststellingsovereenkomst is gesloten die inhoudt dat belanghebbende zijn onderneming heeft gestaakt vanaf 1 januari 2015. De inspecteur beantwoordt die vraag ontkennend en belanghebbende bevestigend. Belanghebbende beroept zich voorts tevens op het vertrouwensbeginsel.

3.3.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

4 Beoordeling van het hoger beroep

5 Kosten

6 Beslissing