Home

Gerechtshof Amsterdam, 03-03-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:1063, 19/00035

Gerechtshof Amsterdam, 03-03-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:1063, 19/00035

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
3 maart 2020
Datum publicatie
15 april 2020
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2020:1063
Zaaknummer
19/00035

Inhoudsindicatie

Douane; art. 239, lid 2, CDW; verzoek om terugbetaling buiten de termijn ingediend; geen sprake van een uitzonderingsgeval; verzoek terecht niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

kenmerk 19/00035

3 maart 2020

uitspraak van de meervoudige douanekamer

op het hoger beroep van

[X] , gevestigd te [Z] , belanghebbende,

gemachtigde: [Y]

tegen de uitspraak van 3 december 2018 in de zaak met het kenmerk HAA 17/161 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 26 februari 2007 aan [A B.V.] (de aangever) een uitnodiging tot betaling (hierna: utb) uitgereikt voor een bedrag van € 84.094,56 (€ 50.700 aan antidumpingrechten, € 2.883,60 aan douanerechten en € 30.510,96 aan omzetbelasting).

1.2.

Belanghebbende heeft bij brief van 1 maart 2016, door de inspecteur ontvangen op 2 maart 2016, verzocht om terugbetaling van een deel van de antidumpingrechten. De inspecteur heeft dit verzoek bij beschikking van 23 juni 2016 niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de termijn waarbinnen dit verzoek had moeten worden ingediend.

1.3.

De inspecteur heeft het daartegen gemaakte bezwaar bij uitspraak op bezwaar,

gedagtekend 9 december 2016, afgewezen.

1.4.

Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft

het beroep in haar uitspraak van 3 december 2018 ongegrond verklaard.

1.5.

Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof

ingekomen op 9 januari 2019. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

Op 6 februari 2020 heeft het Hof van belanghebbende een volmacht ontvangen. Belanghebbende wordt daarin gemachtigd om namens de aangever (inmiddels geheten [B B.V.] ) om terugbetaling te verzoeken en de bezwaar- en beroepsprocedure te voeren.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 februari 2020. Verschenen zijn

belanghebbende, bijgestaan door zijn gemachtigde, en, namens de inspecteur, mr. K.M. Chung en mr. E.H. Mennes. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft de feiten als volgt vastgesteld (belanghebbende en de inspecteur worden in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ‘eiser’ respectievelijk ‘verweerder’):

“1. Op 26 februari 2007 heeft [A B.V.] aangifte gedaan voor het brengen in het vrije verkeer van 780.000 stuks navulbare wegwerpaanstekers. De goederen zijn aangegeven onder goederencode 9613 20 90 29 00. Als geadresseerde is vermeld [X] te [Z] .

2. Bij brief van 1 maart 2016, ontvangen door verweerder op 2 maart 2016, is een verzoek om terugbetaling ingediend waarin is verzocht om terugbetaling van een deel van de antidumpingrechten. In dit verzoek om terugbetaling is - voor zover van belang - het volgende vermeld:

“(…)

[X]

(…)

Door ons bedrijf is op 26-2-2007 een partij aanstekers uit China ingevoerd. Via de firma [A B.V.] is de invoer geregeld en zijn de douanerechten ingehouden, volgens de bijlagen.

(…)

Het is voor ons een aanzienlijke strop en wij verzoeken u de mogelijkheid te willen onderzoeken tot teruggave van het deel betaalde antidumpingrechten groot ca. € 35000.

(…)

In afwachting van uw bericht verblijven wij met vriendelijke groet

[Y]

[X] (…)”

3. Verweerder heeft dit verzoek bij beschikking van 23 juni 2016 niet-ontvankelijk verklaard omdat het verzoek niet binnen de wettelijke termijn is ontvangen.

4. Tot de stukken van het geding een machtiging van 5 oktober 2016. In deze machtiging is opgenomen dat [B B.V.] (voorheen: [A B.V.] ) eiser machtigt een verzoek om terugbetaling in te dienen en tevens voor de daarop volgende bezwaar- en beroepsprocedure met betrekking tot de onder 1 genoemde aangifte.”

2.2.

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan, met dien verstande dat, anders dan de rechtbank vermeldt onder punt 1 van haar uitspraak, het geschil niet-navulbare zakgasaanstekers (hierna: aanstekers) betreft. Het Hof voegt hier nog de volgende feiten aan toe.

2.3.

Belanghebbende heeft later in de procedure gepreciseerd dat het verzoek om terugbetaling van “ca. € 35000” aan antidumpingrechten in concreto betrekking heeft op 503.000 gasaanstekers welke hij op 3 september 2016 nog altijd op voorraad had. Hij verzoekt om een terugbetaling van 503.000 x € 0,065 = € 32.695 aan antidumpingrechten.

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

In geschil is of de inspecteur het verzoek om terugbetaling terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en, zo nee, of belanghebbende recht heeft op terugbetaling van antidumpingrechten tot een bedrag van € 32.695.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in

de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het naar aanleiding van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4 Overwegingen van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing