Home

Gerechtshof Amsterdam, 26-05-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:1252, 19/00809

Gerechtshof Amsterdam, 26-05-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:1252, 19/00809

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
26 mei 2020
Datum publicatie
17 juni 2020
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2020:1252
Formele relaties
Zaaknummer
19/00809

Inhoudsindicatie

Douane. Ontvankelijkheid bezwaarschrift 6:5 Awb. Bezwaarschrift in vreemde taal. De inspecteur heeft de indiener van het bezwaarschrift kunnen vragen om een vertaling. Nu de vertaling niet is overgelegd, heeft de inspecteur het Duitse bezwaarschrift terecht niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

kenmerk 19/00809

26 mei 2020

uitspraak van de meervoudige douanekamer

op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, de inspecteur.

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk HAA 17/2376 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

de inspecteur

en

[X BV] , gevestigd te [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: K.W. Wismeth)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 21 juli 2016 aan belanghebbende een uitnodiging tot betaling (hierna: utb) uitgereikt ten bedrage van € 99.530,66 aan definitieve antidumpingrechten en € 21.434,51 aan compenserende rechten.

1.2.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 27 maart 2017, het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

1.3.

De rechtbank heeft bij uitspraak van 1 mei 2019 op het tegen de hiervoor vermelde uitspraak op bezwaar ingestelde beroep als volgt beslist (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

“De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vernietigt de utb;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 1.006,02;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 333 aan eiseres te vergoeden.”

1.4.

Het tegen deze uitspraak door de inspecteur ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 13 juni 2019. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Partijen hebben het Hof toestemming gegeven tot het achterwege laten van het onderzoek ter zitting. Hierop heeft het Hof bepaald het onderzoek ter zitting achterwege te laten, het onderzoek te sluiten en schriftelijk uitspraak te doen.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:

“1. Op 25 april 2014 heeft [A BV] als direct vertegenwoordiger van eiseres aangifte voor het brengen in het vrije verkeer gedaan van – kort gezegd – 1.616 zonnepanelen met als land van oorsprong Taiwan. De zonnepanelen zijn aangegeven onder Taric-code 8541 40 90 29. Zij zijn vervoerd op 28 pallets in twee containers ( [containernummers ] ) en hebben een brutogewicht van in totaal 32.800 kg. Het nettogewicht is in totaal 30.380 kg. Als verkoper is aangegeven [naam verkoper] , als geadresseerde staat eiseres vermeld.

2. Bij de aangifte is een Certificaat van Oorsprong (hierna: CvO) met nummer [nummer] overgelegd van de New Taipei City Chamber of Commerce met vermelding van [X Ltd] als exporteur en [naam importeur] te [plaats] , Spanje als importeur van 28 pallets met in totaal 1.616 stuks solar modules, te vervoeren van [plaats] naar Rotterdam.

3. Blijkens de pro-forma invoice heeft [naam verkoper] aan eiseres 1.616 stuks ‘245poly’ Solar Modules, van het merk [merk] , vervoerd in containers [containernummers ] , verkocht voor € 182.123,20. De orderconfirmation van [naam verkoper] aan eiseres bevat dezelfde gegevens en specificeert de zonnepanelen als ZY245P.

4. De Bill of Lading van [B BV] is opgemaakt voor 28 pallets solar modules met een totaal brutogewicht van 32.800 kg, verdeeld over twee verzegelde containers: 14 pallets met een totaal brutogewicht van 16.400 kg in container [containernummer 1] en 14 pallets met een totaal brutogewicht van 16.400 kg in container [containernummer 2] . De zonnepanelen zijn vanuit Rotterdam in de verzegelde containers door transportbedrijf [C BV] onder dekking van twee CMR documenten naar eiseres vervoerd.

5. Het Engelstalige Mission Report van 21 april 2015 van het antifraudebureau van de Europese Commissie (hierna: OLAF) houdt in dat medewerkers van de OLAF van 15 tot 21 november 2014 in Taiwan onderzoek hebben verricht naar de oorsprong van zonnepanelen die vanuit Taiwan naar de Europese Unie zijn uitgevoerd en waarvan het vermoeden bestond dat zij van Chinese oorsprong zijn. Het Taiwanese Bureau of Foreign Trade en de Taiwanese douaneautoriteiten hebben verklaard dat invoer in Taiwan van zonnepanelen uit China verboden is en dat Chinese zonnepanelen in Taiwan alleen tijdelijk mogen worden opgeslagen in Free Trade Zone (hierna: FTZ), alwaar geen enkele be- of verwerking is toegestaan. Invoer in een FTZ vindt plaats met een aangifte F1, uitvoer uit een FTZ vindt plaats met een aangifte F5. In de uitvoeraangiften moet verplicht het referentienummer van de invoeraangiften worden vermeld, waardoor uitvoer uit de FTZ kan worden gekoppeld aan voorafgaande invoer in de FTZ.

6. Annex 3 bij het OLAF-rapport houdt onder meer in dat op 27 november 2013 in de FTZ een exportaangifte F5 is gedaan voor de uitvoer van twee containers met solar modules naar Nederland. De Taiwanese exporteur is [X Ltd] en de koper is [A SL] Deze uitvoeraangifte is gekoppeld aan een invoeraangifte F1 van 26 november 2013 voor de invoer van twee containers met solar modules met CN als opgegeven land van oorsprong. Annex 3 houdt dienaangaande in:

Date of export declaration

Customs regime

quantity

Weight

(KGM)

Container number

Date of import declaration

Customs regime

quantity

Weight

(KMG)

Container numbers

27-11-2013

F5

1.616

30.380

[containernummer 1]

20131126

F1

1.616

30.380

[nummer 1]

[nummer 2]

27-11-2013

F5

1.616

30.380

[containernummer 2]

20131126

F1

1.616

30.380

[nummer 1]

[nummer 2]

7. Naar aanleiding van deze gegevens heeft verweerder de onderhavige utb uitgereikt aan eiseres. Op 25 augustus 2016 hebben de gemachtigde van eiseres en vertegenwoordigers van verweerder ten kantore van verweerder gesproken over de utb. Dit gesprek vond in het Duits plaats. Ook heeft een aantal telefoongesprekken tussen de gemachtigde van eiseres en medewerkers van verweerder plaatsgevonden die in de Duitse taal zijn gevoerd.

8. Bij brief van 29 augustus 2016, door verweerder ontvangen op 1 september 2016, heeft eiseres een Duitstalig bezwaarschrift ingediend tegen de utb.

9. Op 12 september 2016 heeft verweerder een in de Nederlandse taal opgestelde ontvangstbevestiging gestuurd naar eiseres met daarin onder meer de volgende opmerking:

“Het bezwaarschrift is in een vreemde taal gesteld. Ik stel u in de gelegenheid binnen 1 maand na dagtekening van deze brief een vertaling in het Nederlands te overleggen”

10. Op 24 januari 2017 heeft verweerder een Nederlandstalig rappel gestuurd aan eiseres, waarin hij eiseres nogmaals in de gelegenheid stelt te reageren op de ontvangstbevestiging van 12 september 2016 en de eerdere termijn opschort tot 8 februari 2017.

11. Op 27 februari 2017 heeft verweerder nogmaals een Nederlandstalig rappel gestuurd aan eiseres, waarin hij eiseres nogmaals in de gelegenheid stelt het verzuim te herstellen, met daarbij de opmerking dat bij het uitblijven van een reactie van eiseres vόόr 14 maart 2017 verweerder het bezwaarschrift niet-ontvankelijk zal verklaren.

12. Op 28 februari 2017 heeft eiseres een in de Duitse taal gestelde brief aan verweerder gestuurd, waarin zij de utb nogmaals bestrijdt. Bij deze brief heeft eiseres een kopie van de hiervoor genoemde brief van verweerder van 12 september 2016 gevoegd met daarop de handgeschreven tekst:

“Ich kann das nicht lesen“.

13. Op 10 maart 2017 heeft eiseres een in de Duitse taal gestelde brief aan verweerder gestuurd, waarin onder meer staat:

“4. Dasselbe trifft auf Ihr Schreiben vom 27.02.2017 zu.

Es kommt wie immer, wieder in Holländisch, das ich nicht lesen kann (…)”

14. Op 27 maart 2017 heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift in een vreemde taal was gesteld.”

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan.

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

In hoger beroep is in geschil of belanghebbende terecht door de inspecteur niet-ontvankelijk is verklaard in haar bezwaar. Indien deze vraag ontkennend dient te worden beantwoord is in geschil of de bestreden utb terecht aan belanghebbende is uitgereikt.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

4 Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft het volgende overwogen:

Relevante wetgeving

19. Artikel 6:5, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt als volgt:

“Indien het bezwaar- of beroepschrift in een vreemde taal is gesteld en een vertaling voor een goede behandeling van het bezwaar of beroep noodzakelijk is, dient de indiener zorg te dragen voor een vertaling.”

20. Artikel 6:6 van de Awb luidt – voor zover van belang – als volgt:

“ Het bezwaar of beroep kan niet-ontvankelijk worden verklaard, indien:

a. niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, of

b. (…),

mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.”

Beoordeling van het geschil

21. Ter zake de ontvankelijkheid van het bezwaarschrift overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van de artikelen 6:5, derde lid, en 6:6 van de Awb kan een bezwaarschrift niet-ontvankelijk worden verklaard, wanneer het bezwaarschrift in een vreemde taal is gesteld en de indiener de gelegenheid heeft gehad een vertaling in te dienen maar dat binnen een hem daartoe gestelde termijn niet heeft gedaan.

22. Voorafgaand aan de uitspraak op bezwaar hebben eiseres en verweerder elkaar enige malen gesproken. Deze (telefoon)gesprekken werden in het Duits gevoerd. Dientengevolge wist verweerder of had hij kunnen weten dat eiseres de Nederlandse taal niet machtig is. Dat eiseres de Nederlandse taal niet machtig is, blijkt ook uit de (bijlagen bij) brieven van eiseres aan verweerder van 28 februari en 10 maart 2017. Desondanks heeft verweerder voorafgaand aan de uitspraak op bezwaar eiseres niet op een voor haar begrijpelijk wijze erop gewezen dat zij een Nederlandse vertaling van haar bezwaarschrift moest indienen, omdat het bezwaarschrift anders niet-ontvankelijk zou worden verklaard.

De enkele mededeling van verweerder ter zitting, dat bij mondelinge contacten doorgaans tegen procespartijen die de Nederlandse taal niet machtig zijn, op een voor zo’n partij begrijpelijke wijze wordt gezegd dat een bezwaarschrift in het Nederlands moet worden ingediend, is – nu hierover uit de gedingstukken niets blijkt en eiseres dit gemotiveerd heeft betwist – niet voldoende om aan te nemen dat dat in dit geval ook is gebeurd. Dit alles klemt te meer nu verweerder ter zitting heeft verklaard dat zijn medewerkers die mondeling contact hadden gehad met eiseres de Duitse taal machtig zijn. Al het vorenstaande brengt naar het oordeel van de rechtbank met zich dat niet kan worden gezegd dat eiseres voldoende in de gelegenheid is gesteld haar verzuim te herstellen in de zin van artikel 6:6 van de Awb. Dit betekent dat het bezwaar van eiseres naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Haar beroep is in zoverre gegrond.

23. Indien verweerder de niet-ontvankelijkheid van een bezwaar heeft uitgesproken en de rechter die uitspraak vernietigt, dient de rechter in beginsel verweerder op te dragen opnieuw op het bezwaar te beslissen. Van die regel kan worden afgeweken indien daartoe goede grond bestaat, bijvoorbeeld indien partijen aandringen op een inhoudelijke beoordeling van het geschil door de rechter, of indien eiser niet wordt benadeeld doordat de rechter zelf in de zaak voorziet. Partijen hebben ter zitting de rechtbank verzocht de zaken inhoudelijk af te doen en niet terug te wijzen voor hernieuwde behandeling van de bezwaarschriften. De rechtbank zal partijen hierin volgen.

24. Nu verweerder wenst af te wijken van de aangifte, rust op hem de bewijslast om aannemelijk te maken dat de zonnepanelen niet van oorsprong zijn uit Taiwan, maar uit China. Hiertoe heeft hij het algemene gedeelte van het OLAF Mission Report van 21 april 2015 overgelegd en twee regels uit Annex 3 bij dat rapport.

25. In Annex 3 is de invoer in de FTZ van twee containers ( [nummer 1] en [nummer 2] ) die samen 1.616 stuks zonnepanelen met aangegeven oorsprong China bevatten gekoppeld aan de uitvoer uit de FTZ naar Nederland van twee containers ( [containernummers ] ), die elk 1.616 stuks, dus in totaal 3.232 stuks, zonnepanelen bevatten. De vanuit Taiwan naar Nederland uitgevoerde hoeveelheid komt derhalve niet overeen met de hoeveelheid zonnepanelen uit de invoeraangifte F1 en ook niet met de 1.616 stuks zonnepanelen die door eiseres in het vrije verkeer zijn gebracht. Met het enkel overleggen van deze gegevens heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat de 1.616 stuks zonnepanelen die eiseres voor het vrije verkeer heeft aangegeven en die in de navordering betrokken zijn dezelfde 1.616 stuks zonnepanelen zijn die op 26 november 2013 met aangegeven oorsprong China in de FTZ zijn ingevoerd. De rechtbank acht daarbij mede van belang dat de containers waarin de zonnepanelen zich bevonden die door eiseres in het vrije verkeer zijn gebracht in Taiwan door de rederij waren verzegeld. Verweerder heeft derhalve niet aan de op hem rustende bewijslast voldaan.

26. Gelet op het vorengaande dient het beroep ook ten aanzien van het inhoudelijke geschil gegrond te worden verklaard. De overige stellingen van eiseres behoeven hierdoor geen bespreking, omdat zij daardoor niet in een fiscaal gunstiger positie kan komen.”

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing