Home

Gerechtshof Amsterdam, 19-05-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:1569, 18/00194 en 18/00195

Gerechtshof Amsterdam, 19-05-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:1569, 18/00194 en 18/00195

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
19 mei 2020
Datum publicatie
28 april 2021
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2020:1569
Zaaknummer
18/00194 en 18/00195

Inhoudsindicatie

Fiscaal procesrecht. Ontheffing van het griffierecht wegens betalingsonmacht geldt ook voor een rechtspersoon.

Uitspraak

Kenmerken 18/00194 en 18/00195

19 mei 2020

uitspraak als bedoeld in artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in verbinding met artikel 8:108 van die wet, van de zevende enkelvoudige belastingkamer

op het verzet van

[Stichting X] , gevestigd te [Z] , belanghebbende,

tegen de met toepassing van artikel 8:54 van de Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet, gedane uitspraak van de veertiende enkelvoudige belastingkamer van dit Hof van 19 maart 2019 op het hoger beroep van belanghebbende inzake de door de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) genomen beslissingen in de zaken met kenmerken HAA 17/3223 en HAA 17/3224 in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld met betrekking tot twee zaken bij de rechtbank behandeld onder de nummers HAA 17/3223 en HAA 17/3224.

1.2.

Het hoger beroep is bij uitspraak van de veertiende enkelvoudige belastingkamer van het hof van 19 maart 2019 niet-ontvankelijk verklaard, omdat - zakelijk weergegeven - het griffierecht niet is betaald.

1.3.

Op 30 april 2019 is van belanghebbende een verzetschrift ontvangen, aangevuld op 29 mei 2019.

1.4.

Gelet op de hieronder weergegeven beslissing is belanghebbende niet gehoord op het verzet.

2 Geschil in verzet

2.1.

In geschil is het antwoord op de vraag of het hoger beroep terecht niet-ontvankelijk is verklaard wegens het niet binnen de daartoe gestelde termijn betalen van het griffierecht.

2.2.

Belanghebbende doet haar standpunten steunen op de gronden welke door haar zijn aangevoerd in de van haar afkomstige stukken.

3 Beoordeling van het verzet

3.1.

In de uitspraak waarvan verzet wordt overwogen dat de belanghebbende bij aangetekend verzonden brief is herinnerd aan de verschuldigdheid van het griffierecht.

3.2.

Belanghebbende heeft voorafgaande aan het verzenden van de in de uitspraak op verzet gemelde nota griffierecht verzocht om ontheffing van het griffierecht wegens betalingsonmacht.

3.3.

Het verzoek is afgewezen omdat - zakelijk weergegeven - een rechtspersoon niet voor ontheffing wegens betalingsonmacht in aanmerking kan komen.

3.4.

In het licht van het arrest van de Hoge Raad van 11 januari 2019, nr. 18/01429, ECLI:NL:HR:2019:30, BNB 2019/50, is het Hof thans van oordeel dat ook een rechtspersoon een beroep op betalingsonmacht toekomt. Het verzoek van belanghebbende is derhalve op onjuiste gronden afgewezen.

3.5.

Belanghebbende heeft ter motivering van haar verzoek onder meer aangevoerd dat zij haar bedrijfsactiviteiten heeft moeten opschorten, dat zij geen positieve vermogensbestanddelen en alleen maar schulden heeft.

3.6.

Mede om redenen van proceseconomie zal het Hof er thans van uit gaan dat er voldoende gronden zijn om het verzoek alsnog te honoreren en vooralsnog van het heffen van griffierecht af te zien. De kamer die het hoger beroep inhoudelijk behandelt, beslist definitief of belanghebbende niet in staat was om het griffierecht te betalen.

Slotsom

Het vorenoverwogene leidt ertoe dat het verzet van belanghebbende gegrond is. De uitspraak waartegen verzet was gedaan vervalt en het onderzoek wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond.

4 Kosten

5 Beslissing