Gerechtshof Amsterdam, 26-08-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:2037, 19/00650
Gerechtshof Amsterdam, 26-08-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:2037, 19/00650
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 26 augustus 2020
- Datum publicatie
- 26 augustus 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2020:2037
- Zaaknummer
- 19/00650
Inhoudsindicatie
Aanslag IB/PVV, redelijke schatting. Nu het inkomen van de partner van belanghebbende vaststaat (door de toezegging van de gemachtigde dat hij tegen de uitspraak op bezwaar niet in beroep zal gaan), ziet de inspecteur aanleiding om het belastbaar inkomen van belanghebbende te verlagen.
Uitspraak
kenmerk 19/00650
11 augustus 2020
uitspraak van de vijftiende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , wonende te [woonplaats], belanghebbende,
(gemachtigde J.A. Klaver)
tegen de uitspraak van 13 maart 2019 in de zaak met kenmerk HAA 18/2846 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende op 9 juni 2017 voor het jaar 2015 een (ambtshalve) aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd (hierna: IB), berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 23.501.
De inspecteur heeft - na daartegen gemaakt bezwaar - bij uitspraak op bezwaar van 23 mei 2018 de hiervoor genoemde aanslag IB gehandhaafd.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. De rechtbank heeft bij uitspraak van 13 maart 2019 op het tegen de hiervoor vermelde uitspraak op bezwaar ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 23 april 2019. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 juni 2020. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Tussen partijen vaststaande feiten
De rechtbank heeft in de uitspraak ook beslist op het beroep tegen de uitspraak op bezwaar inzake de aanslag IB 2016. Ten aanzien van de voorliggende zaak (inzake de aanslag IB 2015) heeft de rechtbank de volgende feiten vastgesteld (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“Beide zaken
1. Eiseres is woonachtig in [woonplaats]. Zij is getrouwd met de heer [Y] (hierna: de echtgenoot). Samen hebben zij drie kinderen die in de onderhavige jaren thuis woonden.
HAA 18/2648 (2015)
2. Blijkens de door het UWV verstrekte gegevens had eiseres in 2015 de volgende inkomsten:
Tijdvak |
Loon |
Loonheffing |
|
Schoonmaakbedrijf [Naam] |
01-01 tot en met 31-03 |
€ 2.306 |
€ 108 |
[X BV] |
01-04 tot en met 31-12 |
€ 6.195 |
€ 353 |
3. Bij brief met dagtekening 30 september 2016 is eiseres uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV 2015. Op 21 november 2016 is eiseres herinnerd aan het doen van aangifte IB/PVV 2015, waarbij is gewezen op de mogelijkheid dat een boete wordt opgelegd.
4. Verweerder heeft eiseres met dagtekening 10 maart 2017 een aanmaning verzonden om alsnog aangifte IB/PVV 2015 te doen. In de aanmaning heeft verweerder eiseres erop gewezen dat een boete zal worden opgelegd als de aangifte niet uiterlijk 24 maart 2017 is ontvangen. Eiseres heeft geen aangifte IB/PVV 2015 gedaan.
5. Verweerder heeft met dagtekening 9 juni 2017 de aanslagen IB/PVV en ZVW 2015 ambtshalve vastgesteld waarbij tevens de boetebeschikking en de beschikking belastingrente zijn vastgesteld.
6. Bij brief van 11 juli 2017 heeft de gemachtigde van eiseres bezwaar gemaakt tegen de opgelegde aanslagen en verzocht de aanslagen te verminderen en de verzuimboete te vernietigen. Bij de brief is een ‘specificatie inkomsten’ gevoegd.
7. Bij brief van 23 januari 2018 heeft verweerder een vooraankondiging van de uitspraak op bezwaar aan eiseres gestuurd. Daarin heeft verweerder aangekondigd van plan te zijn het bezwaar van eiseres af te wijzen. Eiseres is daarbij in de gelegenheid gesteld schriftelijk dan wel mondeling te reageren. Van die mogelijkheid heeft zij gebruik gemaakt.
8. Op 16 april 2018 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden op het kantoor van verweerder.
9. Met dagtekening 23 mei 2018 heeft verweerder uitspraak op bezwaar gedaan waarbij het bezwaar van eiseres ongegrond is verklaard.
10. Aan de echtgenoot van eiseres is met dagtekening 14 maart 2018 ambtshalve een aanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.548. Bij gelijktijdig gegeven beschikkingen is belastingrente in rekening gebracht ten bedrage van € 213 en is een verzuimboete opgelegd van € 369.
11. Op 20 juni 2018 heeft de echtgenoot van eiseres via een aangifteformulier gegevens verstrekt. Daarin is een belastbaar inkomen uit werk en woning vermeld van € 2.287.”
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan.
3 Geschil in hoger beroep
In hoger beroep is evenals in eerste aanleg in geschil of de aanslag op het juiste bedrag is vastgesteld. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de inspecteur de aanslag op grond van een redelijke schatting heeft vastgesteld. Voorts verschillen partijen van mening over het eventuele recht heeft op een (proces)kostenvergoeding.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.