Home

Gerechtshof Amsterdam, 27-10-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:2893, 18/00470

Gerechtshof Amsterdam, 27-10-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:2893, 18/00470

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
27 oktober 2020
Datum publicatie
30 december 2020
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2020:2893
Zaaknummer
18/00470

Inhoudsindicatie

Artikel 32, lid 2, Awir. Besluit tot mandaat- en volmachtverlening Belastingdienst/Belastingen van 16 augustus 2013.

Terugvorderingsbeschikkingen kinderopvangtoeslag 2008 en 2009. Dwangbevelen tot betaling. Kosten van vervolging.

Ontvanger Belastingdienst/Toeslagen LIC te Heerlen bevoegd tot uitvaardigen van kostenbeschikkingen?

Uitspraak

kenmerk 18/00470

27 oktober 2020

uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] , belanghebbende,

gemachtigde: drs. J.A. Bajema,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) van 4 juli 2018 in de zaak met kenmerk HAA 17/5084 in het geding tussen

belanghebbende

en

de Belastingdienst/Toeslagen.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.1.

Met dagtekening 9 augustus 2017 is aan belanghebbende een dwangbevel tot betaling van een terugvorderingsbeschikking kinderopvangtoeslag 2008 met een terug te vorderen bedrag aan toeslagen van € 28.963 betekend. Daarbij is een bedrag van € 1.966 aan betekeningskosten in rekening gebracht.

1.1.2.

Met dagtekening 9 augustus 2017 is aan belanghebbende een dwangbevel tot betaling van een terugvorderingsbeschikking kinderopvangtoeslag 2009 met een terug te vorderen bedrag aan toeslagen van € 31.396 betekend. Daarbij is een bedrag van € 2.128 aan betekeningskosten in rekening gebracht.

1.2.

De Belastingdienst/Toeslagen heeft – na tegen de hiervoor vermelde besluiten gemaakte bezwaren – bij in één geschift vervatte uitspraken op bezwaar van 5 oktober 2017 de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard. Belanghebbende heeft daartegen beroep bij de rechtbank ingesteld.

1.3.

De rechtbank heeft bij de uitspraak van 4 juli 2018 het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank op 14 augustus 2018 hoger beroep bij het Hof ingesteld en dat op 19 september 2018 gemotiveerd.

De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 november 2019.

Namens belanghebbende is verschenen de gemachtigde voornoemd. Namens de Belastingdienst/Toeslagen is verschenen mr. [naam] .

1.6.

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

1.7.

Bij brief van 18 februari 2020 heeft het Hof het onderzoek heropend en de Belastingdienst/Toeslagen verzocht schriftelijke inlichtingen te verstrekken.

De Belastingdienst/Toeslagen heeft daarop geantwoord bij brief van 25 mei 2020, waarvan een afschrift aan belanghebbende is toegezonden. Belanghebbende heeft daarop gereageerd bij brief van 18 juni 2020, waarvan een afschrift aan de Belastingdienst/Toeslagen is toegezonden.

1.8.

Partijen hebben het Hof toestemming verleend om zonder nadere zitting op het hoger beroep te beslissen. Het Hof heeft het onderzoek gesloten.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft in haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld (belanghebbende en de Belastingdienst/Toeslagen zijn aangeduid als ‘eiseres’ respectievelijk ‘verweerder’):

“1. Met dagtekening 2 december 2011 is ten name van eisers een terugvorderingsbeschikking kinderopvangtoeslag 2008 vastgesteld tot een te betalen bedrag van € 33.555. Omdat de invordering lagere tijd heeft stilgelegen, heeft verweerder een nieuwe dagtekening, op 20 oktober 2016, aan de terugvorderingsbeschikking toegekend. Wegens het uitblijven van betaling heeft verweerder met dagtekening 19 juli 2017 een aanmaning aan eiseres verzonden. Hierbij is € 16 aan aanmaningskosten in rekening gebracht.

2. Met dagtekening 20 april 2011 is ten name van eisers een terugvorderingsbeschikking kinderopvangtoeslag 2009 vastgesteld tot een te betalen bedrag van € 32.134. Wegens het uitblijven van betaling heeft verweerder met dagtekening 19 juli 2017 een aanmaning aan eiseres verzonden. Hierbij is € 16 aan aanmaningskosten in rekening gebracht.

3. Eiseres heeft de verschuldigde bedragen niet binnen de gestelde termijnen betaald. Noch is een verzoek om uitstel van betaling verzocht of verleend.

4. Verweerder heeft de onderhavige dwangbevelen aan eiseres opgelegd.

5. In het bezwaar van eiseres tegen het dwangbevel inzake de terugvorderingsbeschikking kinderopvangtoeslag 2009 is, onder andere, de volgende tekst opgenomen:

GRONDEN

1. [X] stelt zich (in vervolg op eerdere procedures in dezelfde zaak) op het standpunt dat het dwangbevel besluit nietig c.q. vernietigbaar is dan wel niet voor ten uitvoerlegging vatbaar is, op de navolgende gronden:

I. Onbevoegdheid

2. De Belastingdienst toeslagen is niet bevoegd een dwangbevel uit te vaardigen/ten uitvoer te leggen, op grond dat geen terugvorderingsbeschikking aan het dwangbevel is gehecht/de vordering niet bestaat.

3. Voor zover van belang, heeft een onbevoegde het dwangbevel genomen c.q. ontbreekt een rechtsgeldige ondertekening

4. Voor zover van belang was de Belastingdienst Toeslagen ook niet bevoegd tot uitvaardiging van en tenuitvoerlegging van een dwangbevel, op grond dat de rechtsvordering tot betaling ex art 4:104 e.v. Awb reeds was verjaard.

5. Op grond van het gestelde onder 1-3 is het dwangbevel nietig/vernietigbaar, dient te worden herroepen.

II. Ontbreken juridische grondslag

6. In het dwangbevel is opgenomen dat [X] achter zou zijn met betaling van aanslagnummer [X] / kinderopvangtoeslag 2009 a € 33.540,-, maar deze aanslag/terugvorderingsbeschikking bestaat niet..

7. Uit de stukken blijkt dat de beschikking met aanslagnummer [X] / kinderopvangtoeslag 2009 d.d. 20 april 2011 een voorschotbeschikking is waarin de KOT 2009 wordt gewijzigd naar €0,-, zonder terugvordering van betalingen. Tevens blijkt uit de stukken dat de tegemoetkoming KOT 2009 hij beschikking d.d. 13 maart 2015 reeds definitief is vastgesteld op € 0, zonder terugvordering van betalingen.

8. In art 26 Awir is dwingendrechtelijk bepaald dat alleen ingevorderd kan worden “indien een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming leidt tot een terug te vorderen bedrag”. Nu in de definitieve berekening KOT 2009 is vastgesteld dat de verrekening van een voorschot met de tegemoetkoming € 0,- bedraagt, kan van invordering ex art 26 Awir uiteraard geen sprake zijn.

9. Met in achtneming van de punten 6-8 stelt [X] dat het dwangbevel iedere juridische grondslag ontbeert ingevolge waarvan het besluit dient te worden herroepen.”

Het bezwaarschrift tegen het dwangbevel inzake de terugvorderingsbeschikking kinderopvangtoeslag 2008 is nagenoeg gelijkluidend.

6. In het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiseres niet-ontvankelijk verklaard. Daarbij heeft verweerder overwogen dat een dwangbevel niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), zodat daartegen geen bestuursrechtelijke voorziening openstaat.”

2.2.

Nu voormelde door de rechtbank vastgestelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan. Het Hof voegt hieraan de volgende feiten toe.

2.3.1.

Tot de gedingstukken behoren twee, door middel van terpostbezorging betekende, dwangbevelen met bevel tot betaling van terugvorderingsbeschikkingen kinderopvangtoeslag 2008 en 2009. Deze dwangbevelen zijn gedateerd op 9 augustus 2017 en zijn door de Belastingdienst/Toeslagen bij de rechtbank ingebracht (zie productie 2 bij de brief van 29 januari 2018; de dwangbevelen zijn als bijlagen gehecht aan de bezwaarschriften van belanghebbende die als productie 2 zijn bijgevoegd). De dwangbevelen kennen als aanhef linksboven ‘Toeslagen Belastingdienst’ en rechtsboven ‘Dwangbevel In naam van de Koning Afschrift, Belastingdienst/Kantoor Landelijk Incasso Centrum (…)’ en als onderschrift linksonder ‘De ontvanger’. Deze dwangbevelen zijn niet ondertekend; onderaan de voorzijde wordt verwezen naar de achterzijde waarop informatie over onder meer de tenuitvoerlegging van het dwangbevel en de bezwaarprocedure is vermeld.

2.3.2.

Op de achterzijde is voorts de volgende rechtsmiddelverwijzing opgenomen:

“Als u het niet eens bent met de kosten van betekening, kunt u een bezwaarschrift indienen. (…)

U moet het bezwaarschrift binnen zes weken na de datum van de betekening indienen bij het onderdeel van de Belastingdienst dat het dwangbevel heeft uitgevaardigd. Dit kan zijn:

-de ontvanger van de Belastingdienst;

-de Belastingdienst/Toeslagen.

Op de voorkant kunt u zien welk onderdeel van de Belastingdienst het dwangbevel heeft uitgevaardigd.”

2.4.

In het bezwaarschrift van belanghebbende tegen het dwangbevel inzake de terugvorderingsbeschikking kinderopvangtoeslag 2009 is na punt 9 (zie hiervoor onder 5. van de rechtbankuitspraak) nog het volgende opgenomen:

III. Proceskosten

10. De kosten rechtsbijstand vast te stellen conform het besluit proceskosten bestuursrecht.

IV. Schadevergoeding

11. [X] verzoekt, een noch nader te onderbouwen, immateriële en materiële schadevergoeding waaronder in ieder geval de (onterechte) verrekeningen van (de niet bestaande) schuld KOT 2009 met de inkomstenbelasting/ Kinderbudget , vermeerderd met de wettelijke rente

Mitsdien

-het dwangbevel te herroepen/in te trekken vanwege een aan het bestuur te wijten onrechtmatigheid

-de proceskosten terzake rechtsbijstand te vergoeden

-de immateriële/materiële schade te vergoeden”

Het bezwaarschrift tegen het dwangbevel inzake de terugvorderingsbeschikking kinderopvangtoeslag 2008 is ook voor wat betreft dit gedeelte ervan nagenoeg gelijkluidend.

2.5.

De Belastingdienst/Toeslagen heeft in hoger beroep onder meer overgelegd een besluit tot mandaat- en volmachtverlening Belastingdienst/Belastingen (in verband met het toekennen, uitbetalen en terugvorderen inkomensafhankelijke regelingen), gedateerd 16 augustus 2013, en waarin – voor zover hier relevant – is opgenomen (hierna: het mandaatbesluit:

“De directeur van Belastingdienst/Toeslagen,

(…) gelet op Afdeling 10.1.1 van de Algemene wet bestuursrecht, alsmede artikel 5:11 Algemene wet bestuursrecht en artikel 3, vijfde lid van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003.

Overwegende dat het gewenst is medewerkers van Belastingdienst/Belastingen aan te wijzen tot het uitoefenen van de bevoegdheid tot het toekennen, uitbetalen en terugvorderen van tegemoetkomingen als bedoeld in artikel 11 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen en het uitoefenen van toezichthoudende bevoegdheden dienaangaande, alsmede het daartoe binnen de grenzen van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen en de Invorderingswet 1990 verrichten van privaatrechtelijke rechtshandelingen, dan wel handelingen te verrichten die noch een besluit noch een rechtshandeling zijn. Deze bevoegdheid omvat ook het in rechte optreden in beroepsprocedures zoals betreffende het terugvorderen van tegemoetkomingen op grond van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, Invorderingswet 1990 en de Kostenwet invordering rijksbelastingen alsmede het optreden in civielrechtelijke procedures.

BESLUIT:

Ter uitvoering van artikel 10:5, tweede lid, artikel 10:9 en artikel 10:12 van de Algemene wet bestuursrecht,

De landelijk directeuren van (de organisatieonderdelen van) Belastingdienst/Belastingen

-Particulieren, dienstverlening en bezwaar;

-Midden en kleinbedrijf;

-Grote ondernemingen en

-Semi massale processen

aan te wijzen tot het uitoefenen van de volgende bevoegdheden en hen tevens de bevoegdheid te verlenen ondermandaat, dan wel volmacht en machtiging te verlenen aan de onder hun verantwoordelijkheid werkzame medewerkers:

Mandaat

tot het uitoefenen van de bevoegdheid tot het toekennen, uitbetalen en terugvorderen van tegemoetkomingen en het houden van toezicht daarop;

Volmacht

tot het verrichten van privaatrechtelijke en rechtshandelingen binnen de grenzen van de Algemene wet bestuursrecht en de Invorderingswet 1990;

Machtiging

tot het verrichten van handelingen die noch een besluit noch een privaatrechtelijke rechtshandeling zijn. Deze bevoegdheid omvat tevens het optreden in rechte in beroepsprocedures zoals deze voortvloeien uit de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, de Invorderingswet 1990 en de Kostenwet invordering rijksbelastingen alsmede het optreden in civiele procedures.

Dit besluit treedt in werking met ingang van 16 augustus 2013 en vindt toepassing vanaf 1 januari 2013.

Belastingdienst/Toeslagen

de directeur,

[ondertekening]

Mr. G.H. Blankestijn

(…)”

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

In hoger beroep is in geschil of de uitspraak van de rechtbank juist is.

3.2.

Meer in het bijzonder liggen de volgende vragen voor:

-

Is de hoorplicht in bezwaar geschonden en dient om die reden de zaak te worden teruggewezen naar de bezwaarfase?;

-

Zo neen, zijn belanghebbendes bezwaren tegen de dwangbevelen terecht niet-ontvankelijk verklaard?

Indien de hiervoor vermelde vragen ontkennend beantwoord moeten worden, komt het Hof toe aan een beoordeling van de volgende geschilpunten:

-

Zijn de dwangbevelen, en daarmee de daarin opgenomen kostenbeschikkingen, door een daartoe bevoegde functionaris uitgevaardigd?;

-

Zo neen, zijn de dwangbevelen, en de daarin opgenomen kostenbeschikkingen, nietig omdat zij niet zijn ondertekend?;

-

Zo neen, zijn de dwangbevelen, en de daarin opgenomen kostenbeschikkingen, nietig doordat belanghebbende ‘niet in gebreke is gebleven het verschuldigde tijdig te betalen’ in zin van artikel 1 van de Kostenwet?;

-

Zo neen, is met het uitvaardigen van de dwangbevelen dan wel het nemen van de kostenbeschikkingen door de Belastingdienst/Toeslagen gehandeld in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur?;

-

Zo neen, zijn de betekeningskosten onjuist vastgesteld?

3.3.

Voorts ligt nog voor de vraag of belanghebbende recht heeft op een materiële en/of immateriële schadevergoeding. Belanghebbende heeft daartoe een verzoek gedaan.

4 Beoordeling van het geschil

5 Kosten

6 Beslissing