Home

Gerechtshof Amsterdam, 08-12-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:3736, 19/01301 en 19/01360

Gerechtshof Amsterdam, 08-12-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:3736, 19/01301 en 19/01360

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
8 december 2020
Datum publicatie
7 januari 2021
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2020:3736
Formele relaties
Zaaknummer
19/01301 en 19/01360

Inhoudsindicatie

artikel 67a AWR; verzuimboete; afwezigheid van alle schuld niet aannemelijk; vermindering boetebedrag in verband met overschrijding van de redelijke termijn

Uitspraak

kenmerken 19/01301 en 19/01360

8 december 2020

vierde meervoudige belastingkamer

van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep van

(gemachtigde: mr. J.W.F. Menick)

en op het hoger beroep van

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk HAA 18/958 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 december 2020.

Het Hof:

-

vernietigt de uitspraak van de rechtbank behoudens voor zover het de veroordeling tot vergoeding van griffierecht en proceskosten betreft;

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar;

-

vermindert de boete tot € 332.

Gronden

1. Het betoog van belanghebbende dat de hoorplicht is geschonden faalt reeds omdat hij in bezwaar niet heeft verzocht te worden gehoord (art. 25 lid 1 AWR).

2. De rechtbank heeft belanghebbendes beroep op betalingsonmacht met betrekking tot het griffierecht op goede gronden verworpen. Hetgeen de rechtbank dienaangaande heeft overwogen onder 11 tot en met 16 neemt het Hof over.

3. Het bezwaar en de uitspraak op bezwaar betreffen een aan belanghebbende opgelegde verzuimboete als bedoeld in art. 67a AWR.

4. De rechtbank heeft het tegen de uitspraak op bezwaar ingestelde beroep gegrond verklaard, de boete verminderd tot € 369, de inspecteur veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade van € 500 en voorts tot vergoeding van griffierecht en proceskosten.

5. De rechtbank is er daarbij ten onrechte vanuit gegaan dat het beroep zowel de boetebeschikking als de aan belanghebbende opgelegde aanslag betreft. Het betoog van belanghebbendes gemachtigde dat het beroep niet enkel gericht was tegen de verzuimboete omdat belanghebbende “zich ook op het standpunt [heeft] gesteld dat het niet doen van de aangifte dan wel het te laat indienen van de aangifte niet aan hem kan worden toegerekend daar er bij hem sprake is geweest van afwezigheid van alle schuld” (randnummer 8 van het verweerschrift in hoger beroep), miskent dat deze argumenten niet anders kunnen worden gelezen als juist gericht tegen de boete.

6. Feiten en omstandigheden die het oordeel kunnen rechtvaardigen dat van de zijde van belanghebbende met betrekking tot het niet nakomen van zijn aangifteverplichting sprake is van afwezigheid van alle schuld zijn niet aannemelijk geworden. De aangifte die belanghebbende wel heeft ingediend is niet een aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

7. Met de rechtbank is het Hof van oordeel dat belanghebbende terecht een verzuimboete is opgelegd. Een boete van € 369 is op zich passend en geboden. Hetgeen de rechtbank dienaangaande heeft overwogen onder 20 en 21 neemt het Hof over.

8. De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak tot en met de behandeling van het beroep is overschreden. Die overschrijding bedraagt vanaf de datum van de boetebeschikking (22 maart 2017) tot en met de datum van de uitspraak van de rechtbank vijf maanden. Het betoog van belanghebbendes gemachtigde dat de termijn doorloopt indien hoger beroep wordt ingesteld, is onjuist. De behandeling van het hoger beroep heeft ruim binnen twee jaar plaatsgevonden. Bij de overschrijding van de redelijke termijn in de eerste fase past een vermindering van de boete met – als uitgangspunt – vijf procent. De door de inspecteur in hoger beroep voorgestane vermindering van tien procent acht het Hof dan ook niet te laag. Nu het geschil alleen betrekking heeft op de boetebeschikking is er daarnaast geen aanleiding tot het toekennen van een vergoeding van immateriële schade wegens de lange behandelingsduur.

9. De rechtbank heeft de proceskostenvergoeding correct berekend. Kosten die overigens voor vergoeding overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht in aanmerking komen, zijn niet aannemelijk geworden.

10. Het hoger beroep van belanghebbende is ongegrond. Het hoger beroep van de inspecteur is gegrond.

11. Het Hof vindt geen aanleiding voor een veroordeling in de kosten in verband met de behandeling van het hoger beroep op de voet van art. 8:75 Awb in verbinding met art. 8:108 van die wet.

De mondelinge uitspraak is gedaan op 8 december 2020 door mrs. F.J.P.M. Haas, voorzitter van de belastingkamer, A.M. van Amsterdam en J-P.R. van den Berg, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. L.H.M. Heijligers als griffier. Hiervan is dit proces-verbaal opgemaakt, ondertekend door de voorzitter en de griffier.

De beslissing is op de datum van de mondelinge uitspraak uitgesproken en wordt openbaar gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.

Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).

Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Toelichting rechtsmiddelverwijzing

Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.

Digitaal procederen

Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.

Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.

Per post procederen

Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.