Home

Gerechtshof Amsterdam, 27-10-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:3784, 19/00635

Gerechtshof Amsterdam, 27-10-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:3784, 19/00635

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
27 oktober 2020
Datum publicatie
27 januari 2021
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2020:3784
Zaaknummer
19/00635

Inhoudsindicatie

Valt het beheer van het pensioenvermogen door een bedrijfstakpensioenfonds onder de vrijstelling voor ‘het beheer van door beleggingsfondsen en beleggingsmaatschappijen ter collectieve belegging bijeengebrachte vermogens’ als bedoeld in art. 11, lid 1, onderdeel i, sub 3°, Wet OB? Wordt het beleggingsrisico gedragen door de deelnemers?

Uitspraak

kenmerk 19/00635

27 oktober 2020

uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[Stichting X] , gevestigd te Amsterdam, belanghebbende,

gemachtigde: prof. dr. G.J. van Norden (KPMG Meijburg & Co)

tegen de uitspraak van 28 februari 2019 in de zaak met kenmerk HAA 16/1628 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 29 maart 2014 aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2010 tot en met 31 december 2011 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd ten bedrage van € 3.767.024 (de naheffingsaanslag). Bij gelijktijdig gegeven beschikking is heffingsrente in rekening gebracht ten bedrage van € 268.431 (de beschikking heffingsrente).

1.2.

De inspecteur heeft het daartegen gemaakte bezwaar bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 12 februari 2016, gegrond verklaard en de naheffingsaanslag verminderd tot

€ 2.425.261. De beschikking heffingsrente is dienovereenkomstig verminderd.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft het beroep in haar uitspraak van 28 februari 2019 ongegrond verklaard.

1.4.

Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 16 april 2019 en aangevuld bij brief van 10 mei 2019. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Daartoe door het Hof in de gelegenheid gesteld, heeft belanghebbende een conclusie van repliek ingediend, waarop door de inspecteur is gereageerd bij conclusie van dupliek.

1.6.

Op 4 september 2020 is een nader stuk ontvangen van belanghebbende. Dit is in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 september 2020. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft de feiten als volgt vastgesteld (belanghebbende en de inspecteur worden in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ‘eiseres’ respectievelijk ‘verweerder’).

“1. Eiseres is een bedrijfstakpensioenfonds voor werknemers in de sectoren [A] -, [B] en [C] , [D] en [E] . Het voert de pensioenregeling uit die de organisaties van werkgevers en werknemers in deze bedrijfstakken zijn overeengekomen in het kader van het collectieve arbeidsvoorwaardenoverleg.

2. Eiseres stelt zich volgens haar statuten ten doel binnen de kring van de aangesloten werkgevers en overeenkomstig de bepalingen van de statuten en de reglementen van het fonds, de deelnemers, de gepensioneerden, de gewezen deelnemers alsmede hun nagelaten betrekkingen aanspraken c.q. rechten toe te kennen op uitkeringen bij ouderdom, arbeidsongeschiktheid of overlijden en/of op uitkeringen wegens vervroegde uittreding. Hiertoe int eiseres geldelijke bijdragen (premies) van de werkgevers.

3. In Pensioenreglement I van eiseres is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:

“Artikel 1.3.1

Aanspraken

1. Deze pensioenregeling heeft het karakter van een uitkeringsovereenkomst.

(…)

Artikel 1.3.2

Korting van aanspraken en ingegane pensioenen

1. De ten laste van het fonds verworden pensioenaanspraken en pensioenrechten, of eventuele andere uitkeringen kunnen door het fonds worden gewijzigd of verminderd. Het fonds is uitsluitend bevoegd tot vermindering van de verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten indien:

a. de technische voorzieningen en het minimaal vereist eigen vermogen niet meer volledig door waarden zijn gedekt;

b. het fonds niet in staat is binnen een redelijke termijn de technische voorzieningen en het minimaal vereist eigen vermogen door waarden te dekken zonder dat de belangen van deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, andere aanspraakgerechtigden of de werkgevers onevenredig worden geschaad; en

c. alle overige beschikbare sturingsmiddelen, met uitzondering van het beleggingsbeleid, zijn ingezet zoals uitgewerkt in het korte termijn herstelplan als bedoeld in artikel 140 Pensioenwet.

2. Een vermindering van de aanspraken ingevolge het vorige lid zal voor iedere (gewezen) deelnemer, andere aanspraakgerechtigde en pensioengerechtigde worden bepaald naar evenredigheid van de hoogte van hun pensioenaanspraken en/of pensioenrechten ten tijde van de vermindering. Het bestuur is bevoegd de reeds ingegane pensioenen geheel of ten dele van deze vermindering uit te zonderen.

(…)

(…)

Artikel 2.1

Pensioengrondslag

1. Onder de pensioengrondslag van de deelnemer wordt verstaan: het voor hem geldende, tot een jaarbedrag herleide en op een hele euro naar boven afgeronde loon met een maximum en verminderd met een franchise. Indien het loon niet hoger is dan de franchise, wordt de pensioengrondslag gesteld op 0.

(…)

(…)

Artikel 2.4

Premie

1. De deelnemer is zijn aandeel in de premie verschuldigd aan zijn werkgever. De werkgever is verplicht bij elke loonbetaling op het loon in te houden het aandeel in de premie, dat de deelnemer aan zijn werkgever verschuldigd is ter zake van de periode, waarop de loonbetaling betrekking heeft. Indien en voor zover de werkgever geen loon aan de deelnemer verschuldigd is, moet de deelnemer zijn aandeel in de premie aan de werkgever betalen.

(…)

(…)

Artikel 4.1

Ouderdomspensioen

1. Het jaarlijkse ouderdomspensioen bedraagt:

- voor de deelnemer in de sector [A] 2,05%;

- voor de deelnemer in de sector [B] 1,99%;

- voor de deelnemer in de sector [C] 2,09%;

van de som van de pensioengrondslagen waarover vanaf 1 januari 2006 premie aan het fonds is betaald.

(…)

(…)

Artikel 10.1

Voorwaarden voor toeslagverlening op pensioenrechten en pensioenaanspraken

Op de pensioenrechten en pensioenaanspraken wordt jaarlijks toeslag verleend van maximaal de gewogen gemiddelde loonontwikkeling in de sectoren [A] , [B] en [C] gedurende de periode van 1 juli tot 1 juli voorafgaand aan het kalenderjaar waarin mogelijk een verhoging wordt toegekend. Het bestuur beslist evenwel jaarlijks in hoeverre pensioenrechten en pensioenaanspraken worden aangepast. Voor deze voorwaardelijke toeslagverlening is geen reserve gevormd en wordt geen premie betaald. De toeslagverlening wordt uit beleggingsrendement gefinancierd.”

4. In het Uitvoeringsreglement van eiseres is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:

“Artikel 7.1

Voorwaarden voor toeslagverlening

1. Op de pensioenrechten en pensioenaanspraken wordt jaarlijks toeslag verleend van maximaal de gewogen gemiddelde loonontwikkeling in de sectoren [A] , [B] en [C] gedurende de periode van 1 juli tot 1 juli voorafgaand aan het kalenderjaar waarin mogelijk een verhoging wordt toegekend. De toeslagverlening op pensioenaanspraken en pensioenrechten is voorwaardelijk.

2. Het bestuur van het fonds beslist evenwel jaarlijks in hoeverre pensioenaanspraken en pensioenrechten worden aangepast. Alleen als en voor zover de middelen van het fonds toereikend zijn voor een toeslag, wordt deze verleend.

3. Voor deze voorwaardelijke toeslagverlening is geen reserve gevormd en wordt geen premie betaald. De toeslagverlening wordt uit beleggingsrendement gefinancierd.

4. Het fonds is bevoegd bij het vaststellen van het toeslagbeleid onderscheid te maken tussen verschillende soorten pensioenaanspraken en pensioenrechten, voor zover dat onderscheid wettelijk is toegestaan. Het toeslagbeleid is vastgelegd in het betreffende pensioenreglement.”

5. Eiseres nam deel in een fonds voor gemene rekening (het FGR) met dertig subfondsen. Vanaf 1 januari 2010 is eiseres de enige participant in het FGR. Tot 1 april 2010 wordt het FGR aangemerkt als een beleggingsfonds in de zin van artikel 11, eerste lid, letter i, ten derde, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB).

6. Eiseres en het FGR hebben in 2010 en 2011 diensten ingekocht van buitenlandse dienstverleners. Daaronder zijn begrepen de op basis van een “Advisory Agreement 2010” afgenomen diensten aangeduid als ‘fiduciair vermogensbeheer’ van de in de Verenigde Staten gevestigde dienstverlener [dienstverlener VS] .

7. Eiseres en het FGR hebben in 2010 en 2011 niet overeenkomstig het bepaalde in artikel 12, tweede lid, van de Wet OB omzetbelasting (de verlegde BTW) over de diensten van buitenlandse leveranciers op aangifte aangegeven en voldaan.

8. Over de periode 1 januari 2010 tot en met 31 december 2011 heeft eiseres suppletieaangiften ingediend voor de verlegde BTW en die belasting pro rata in aftrek gebracht (aftrek van voorbelasting).

9. Met dagtekening 29 maart 2014 is de naheffingsaanslag opgelegd, overeenkomstig de ingediende suppletieaangiften. Hiertegen heeft eiseres bezwaar gemaakt. Daarbij heeft zij zich, voor zover van belang, op het standpunt gesteld dat de diensten van de buitenlandse leveranciers moeten worden aangemerkt als beheer van door een beleggingsfonds ter collectieve belegging bijeengebracht vermogen, dat op grond van artikel 11, eerste lid, letter i, ten derde, van de Wet OB is vrijgesteld van omzetbelasting.

10. Bij de uitspraak op bezwaar is de naheffingsaanslag verlaagd in verband met een herberekening van de pro rata aftrek.”

2.2.

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan.

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

In geschil is of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Meer specifiek is in geschil of de diensten van belanghebbende - het beheer van het pensioenvermogen - onder de vrijstelling voor ‘het beheer van door beleggingsfondsen en beleggingsmaatschappijen ter collectieve belegging bijeengebrachte vermogens’ als bedoeld in art. 11, lid 1, onderdeel i, sub 3°, Wet OB (de vrijstelling) valt, zoals belanghebbende stelt en de inspecteur betwist.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd, wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4 Overwegingen van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing