Home

Gerechtshof Amsterdam, 27-11-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:3852, 18/00672

Gerechtshof Amsterdam, 27-11-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:3852, 18/00672

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
27 november 2020
Datum publicatie
24 maart 2021
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2020:3852
Formele relaties
Zaaknummer
18/00672

Inhoudsindicatie

Bpm; Toepassing Unierecht; Procedurele grieven; Rentevergoeding; Immateriële schadevergoeding; Rente; Griffierecht

Uitspraak

kenmerk 18/00672

27 november 2020

uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: A.F.M.J. Verhoeven)

tegen de uitspraak van 30 oktober 2018 in de zaak met kenmerk HAA 17/2747 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 11 december 2013 aan belanghebbende

een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: bpm) opgelegd van € 262.

1.2.

De inspecteur heeft het daartegen gemaakte bezwaar bij uitspraak op bezwaar van 4 mei 2017 gegrond verklaard en de naheffingsaanslag vernietigd.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft in haar uitspraak

van 30 oktober 2018 als volgt op het beroep beslist (belanghebbende en de inspecteur worden in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ‘eiser’ respectievelijk ‘verweerder’):

“De rechtbank:

- verklaart het beroep ongegrond;

- veroordeelt verweerder tot vergoeding van de door eiser geleden immateriële schade tot een bedrag van € 3.000;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 200 en

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht ad € 168 aan eiser te vergoeden.”

1.4.

Het tegen de uitspraak van de rechtbank door belanghebbende ingestelde hoger beroep is

bij het Hof ingekomen op 28 november 2018 en is aangevuld bij brief van 21 december 2018. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Bij brief van 26 augustus 2020 zijn partijen uitgenodigd voor een

regiezitting op 30 september 2020. Bij faxbericht van 2 september 2020 heeft belanghebbende een verzoek ingediend tot wraking van de op de uitnodiging vermelde raadsheren. De wrakingskamer van het Hof heeft het wrakingsverzoek bij uitspraak van 22 september 2020 afgewezen.

1.6.

Op 30 september 2020 heeft een regiezitting plaatsgevonden. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

1.7.

Op 10 november 2020 is van belanghebbende een pleitnota ontvangen.

1.8.

Op 26 november 2020 is, vóór aanvang van de zitting, van belanghebbende per e-mail een aanvullende pleitnota ontvangen, welke pleitnota betrekking heeft op alle ter zitting te behandelen zaken, ook betreffende andere belanghebbenden (zie 1.9). Deze pleitnota is voor aanvang van de zitting door de griffier per e-mail doorgestuurd naar de inspecteur.

1.9.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 november 2020. Het onderzoek in deze zaak heeft gelijktijdig plaatsgevonden met het onderzoek in de zaken met kenmerken 18/00716 en 18/00717, 18/00718 en 18/00719, 18/00720, 19/00014 t/m 19/00016, 19/00017, 19/00026 en 19/00027, 19/00028 en 19/00029, 19/00030 en 19/00031, 19/00039, 19/00779 en 19/00780, betreffende in hoofdzaak dezelfde geschilpunten, maar andere belanghebbenden. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft de feiten als volgt vastgesteld.

“1. Eiser heeft in zijn hoedanigheid van (toekomstig) kentekenhouder van een personenauto, Mini 1.6 Cooper S. [**] (hierna: de auto), met dagtekening 8 augustus 2013 aangifte BPM gedaan van een te betalen bedrag van € 1.219. Voor de berekening van deze BPM is blijkens de bij de aangifte gevoegde bijlage een energietabeltoeslag (G) van € 0 in aanmerking genomen.

2. Bij brief van 28 oktober 2013 heeft verweerder eiser bericht dat hij het voornemen heeft een naheffingsaanslag op te leggen vanwege het toepassen van een onjuiste energielabeltoeslag. Daardoor zou in totaal € 1.481 aan BPM verschuldigd zijn. Eiser wordt in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken schriftelijk te reageren op het voornemen.

3. In de uitspraak op bezwaar staat dat op grond van artikel 7:3, aanhef en onderdeel e, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van het horen is afgezien en dat de aanleiding voor de vernietiging van de naheffingsaanslag is de “[o]nlangs verschenen arresten Hoge Raad en de recente aanpassing van het Kaderbesluit bpm”. Verder wordt een kostenvergoeding van € 246 toegekend.”

2.2.

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan.

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

Belanghebbende heeft in hoger beroep een aantal grieven aangevoerd betreffende de vergoeding van immateriële schade, de vergoeding van rente, de bewijslastverdeling, het (niet) vooraf horen bij naheffing van bpm en in de bezwaarfase, de proceskostenvergoeding, en de hoogte van het griffierecht. De inspecteur heeft alle standpunten van belanghebbende gemotiveerd weersproken.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4 Overwegingen van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing